Categorie archief: intussen, in Spanje

Rookworst op nummer 1, erwtensoep volgt op 9

Vroeger gingen de vrouwen van in Barcelona gestationeerde Nederlandse voetballers er op een doordeweekse dag, terwijl manlief aan het trainen was, persoonlijk naar toe in de grote auto van de club: in Blanes, wisten ze, was een supermarkt waar je alles kon kopen dat je, net weg uit Nederland, in Spanje ongewtijfeld ging missen. De naam was ook niet zo moeilijk: Appie Hein; geen officieel kind van de grote Albert, trouwens. En zo hoefde de familie niet steeds van alles uit Nederland mee te nemen, nu je in de handbagage geen potten pindakaas meer mag vervoeren. We hebben het allemaal meegemaakt, vooral in het begin, die verzoeken om drop, hagelslag, zakjes Conimex, pakjes Fristie, stroopwafels. De vrouw van Kluivert kwam vooral voor enorme zakken Pandan-rijst, die ik hier in Barcelona bij de Chinese supermarkt op Nàpols-Consell de Cent koop – want inmiddels is het aanbod in Spanje een stuk groter dan 20 jaar geleden.

Maar omdat héél veel Nederlanders nog altijd een héleboel dingen missen als ze emigreren – kijk maar eens naar die Ik vertrek-drama’s op TV – heeft Appie Hein nog altijd bestaansrecht. En niet alleen dat: behalve zijn drie winkels in Blanes, Platja d’Aro en Salou, waar dus behalve Fleca (Catalaans) en Panadería (Spaans) ook Warme Bakker (Nederlands) op de deur staat, is initiatiefnemer Vincent Solleveld – de man die ons bij de ooit grote Koninginnedagvieringen van o.a. bloedhete bitterballen voorzag – sinds een jaar on-line. En met succes, zegt hij me, met inmiddels 3.000 klanten, niet alleen in Spanje, maar ook in Frankrijk en Portugal. En hij levert sinds kort ook door heel Europa, al vraag ik me af of je bij je Italiaanse buren in Toscane kunt aankomen met een portie gefrituurde bitterballen.

Op de website van Appie Hein klik ik maar eens op de lijst van ‘meest verkochte’ producten, om me weinig te laten verrassen, want wij Nederlanders staan internationaal bekend om onze verfijnde smaken. Op nummer 1, voor de koude wintermaanden aan de Mediterranee, staat de rookworst van Unox, gevolgd door een blikje Chocomel (terwijl de Colacao hier toch een bekend fenomeen is, maar de smaak zal wel anders zijn), en de goede nummer drie is natuurlijk een pakje Goudse stroopwafels. En waar kunnen we verder écht niet zonder? De top bestaat verder uit frikadellen, kroketten (nooit Spanjaarden zo vies zien kijken als ze voor het eerst een Hollandse kroket proefden; even wennen vooral), pindakaas, nasi-kruidenmix, bitterballen (daar zijn ze!), erwtensoep (ja, echt, ik heb eens in Torremolinos een winterse erwtensoepmiddag van Nederlandse pensionados meegemaakt ), krentenbollen, hagelslag, broodmix, satésaus en ontbijtkoek, die in het Spaans bizcocho de jengibre heet.

Solleveld, die ooit met Bar Amsterdam in Barcelona begon, heeft een mooi huis in het achterland van de Costa Brava – bij hem in de buurt is het prachtige rustplaatsje en restaurant Sant Pere del Bosc, op een steenworp afstand van Lloret de Mar – , en wij overige Spanje-gangers, van wie de ouders vroeger toch blikken vol campingboter meenamen naar het buitenland, maar denken waarom wíj dat nou nooit hadden kunnen bedenken, een Nederlandse supermarkt.

Spookhotels aan de Costa Brava

Al jarenlang torent boven het oude centrum van het idyllische Sant Feliu de Guíxols (spreek uit: gkiésjoels) aan de Costa Brava een groot, verlaten hotel waarvan de luiken altijd dicht zijn. Veel toeristen vragen zich altijd af wat dat enorme Panorama Park Hotel daar doet, in zijn onafwendbare proces van aftakeling. En als die toeristen verder in het dorp goed uit hun ogen kijken, komen ze nog meer van dat soort spookhotels tegen: hotel Les Noies aan de centrale Rambla, Rex I en Rex II, Avenida, Regente, Montserrat, Regina, Mediterráneo… negen in totaal, allemaal op slot sinds de zomer van 2003.

Het verhaal van die hotels is dat van de vreemde broers Francisco en Joan Anlló, die beiden in 2002 aan een ziekte stierven. Hun hele leven hadden zij gegeven aan het bouwen, kopen en runnen van deze hotels in hun geliefde vakantiedorp; zelf woonden zij in een luxeflat van 200 vierkante meter aan de Diagonal in Barcelona. Ze waren in de zeventig toen ze stierven. Nooit waren ze getrouwd geweest, ze hadden geen kinderen… sterker nog: ze hadden helemáál geen familie. En ze lieten geen testament achter.

Tegen de talloze werknemers hadden ze wel eens gezegd: als wij er niet meer zijn, is het hotel van jullie. Maar dat stond niet op papier. Dus kwam die enorme erfenis (ook nog wat parkeergarages en appartementen) uiteindelijk terecht bij de Catalaanse overheid. En omdat de bureaucratische molen nogal langzaam draait, zijn er jaren nodig geweest om te beslissen wat er met al die hotels moest gebeuren. Ze worden nu geveild. Slechts drie mogen er als hotel blijven bestaan, de rest wordt gesloopt of opgeknapt, en er komen woningen op die plaatsen.

De veiling van al dat vastgoed zou zo’n 12 miljoen euro moeten opleveren. De flat aan de Diagonal is al voor 600.000 euro van de hand gegaan. En in Zwitserland hadden de broers Anlló nog eens 820.000 euro op een rekening staan. Nooit genoten ze van die rijkdom, ze dachten slechts aan werken. Terwijl al die werknemers uiteindelijk niks van dat geld noch eigendommen hebben gezien, gaat nu de opbrengst van de veiling, volgens de Catalaanse wet, via de overheid naar sociale projecten die de gemeente van Sant Feliu de Guíxols kan uitvoeren.

11 miljoen op 11/11/11

Het nummer 11.111 was als eerste uitverkocht, daarna volgden alle andere nummers die op 11 eindigden. En dat om mogelijk een een prijs te winnen van 11 miljoen euro, of  één van de 11 prijzen van één miljoen euro. En dat allemaal op 11/11/11.

Het is niet voor niets dat de beroemde Spaanse blindenloterij ONCE morgen groot uitpakt met een speciale trekking, met grotere prijzen dan op de andere vier werkdagen van de week. Want ONCE is niet alleen de afkorting van de Nationale Organisatie van Spaanse Blinden, maar betekent ook gewoon ‘elf’.

De organisatie, die ongeveer 20.000 blinde, slechtziende of op een andere wijze gehandicapte verkopers in heel Spanje in dienst heeft, benut die unieke elfde november van 2011 om niet alleen extra prijzen uit te delen, maar vooral om extra inkomsten te genereren in een crisistijd waarin zelfs de gokgekke Spanjaarden bezuinigen op hun dagelijkse en wekelijkse lootjes.

De organisatie, opgericht in 1938 om de belangen van de blinden te berhartigen, had in 2000 zijn absolute topjaar, toen de loterij liefst 2,4 miljard euro aan inkomsten genereerde. En daarmee had de ONCE niet eens meer dan 9,8% van het totale marktaandeel van het spelen en gokken in Spanje. Nu is dat aandeel tot 6,5% gezakt. Verreweg het grootste deel van het gokgeld, meer dan 44%, gaat naar de tragaperras, ofwel de fruitautomaten die overal in de barretjes staan.

In de laatste jaren is er bij de ONCE gekort op personeel en zijn er zo’n 3.000 verkopers van de straat verdwenen, maar de kleine blauwe vierkante verkoophokjes, waar net een stoel in past, staan nog altijd op talloze straathoeken door het hele land en verlokken vaak zelfs toeristen tot het kopen van een lot van twee euro, al nemen sommigen dat lot mee naar hun eigen land en kunnen ze daarom de eventuele prijs niet innen.

Vijf miljoen werkozen

De laatste twee weekeinden was ik met Nederlandse stellen in Barcelona wat aan het eten, en allen zeiden hetzelfde, toen we het over de enorme crisis hadden die Spanje in de greep heeft (al spreekt iedereen nu over Griekenland; maar als dat land ‘valt’, vrezen we hier ook het ergste). Ik noemde het ongelooflijke werkloosheidscijfer, nu op de rand van de nooit verwachte vijf miljoen, ofwel bijna 22% van de actieve bevolking, en hun antwoord was: je ziet er niets van op straat. Tja, inderdaad, wat moet je er van zien, van de groeiende armoede, van de gezinnen die steeds meer problemen hebben om rond te kopen, van de 350.000 gezinnen die sinds 2007 hun woning zijn kwijtgeraakt omdat ze de hypotheek niet meer konden betalen: het huis kwijt, vervolgens geveild en meestal door de schuldeisende bank opgekocht voor een veel lager bedrag dan die resterende hypotheek; dus mensen zitten zónder huis én met een torenhoge schuld; sommigen pleiten voor het Amerikaans systeem: je verlaat je huis, laat de sleutels achter, maar hoeft de hypotheekschuld niet meer te betalen.

Natuurlijk, in een stad als Barcelona zitten veel restaurants nog vol (maar minder dan vijf jaar geleden), maar dat komt vooral omdat de toeristen het beeld een beetje vertekenen. Vijf miljoen werklozen, dat kun je niet meer verbergen. En onder de jeugd tot 25 jaar is zelfs 48% werkloos. Onder de buitenlanders is het 32%.

Deze keiharde cijfers zeggen eigenlijk genoeg. Met zóveel werklozen, wordt de consumptie lager, hebben winkels en bedrijven en fabrieken daar last van, moeten er meer mensen worden ontslagen en blijft dat aantal werklozen groeien… Eén voorbeeld: nooit eerder werden zo weinig auto’s verkocht als deze maand oktober en inmiddels zijn bij de dealers 50.000 banen verloren gegaan. Je hoeft echt geen econoom te zijn om de wanhopige toestand te begrijpen.

Op dit moment zijn er 1,4 miljoen gezinnen in Spanje waar géén van de leden een baan dus inkomen heeft. Én er zijn steeds meer langdurige werklozen, die al drie jaar of langer zonder baan zitten en dus geen uitkering noch bijstand krijgen. En die bedragen zijn ook niet om het lang vol te houden: in Spanje krijg je maximaal twee jaar een WW-uitkering, die maximaal 1.397 euro is als je twee of meer kinderen hebt, maar voor de meesten veel minder, omdat hun salaris nog geen 1.000 euro was en ze 70-80% daarvan als uitkering ontvangen. Na die twee jaar (of een minder lange periode, ligt eraan hoe lang je hebt gewerkt) betaalt de regering nog 425 euro per maand. Daarna is er niets meer, de absolute leegte.

P.S. Mijn 18-jarige zoon zoekt al maanden een baan in de horeca, na een jaar in Londen eindelijk eens een beetje Engels te hebben geleerd; maar zelfs die extra taal (naast Spaans, Catalaans en Nederlands) helpt niet eens meer in de horeca- cq. toeristenindustrie… Hij is één van de 5 miljoen die zich, om voor cursussen en projecten in aanmerking te komen, bij de Oficina de Empleo als werkloze heeft ingeschreven.

 

Spanje is 2 uur later klaar met werken

Ze zeggen altijd dat het de beroemde siësta is, maar ik probeer dat altijd een beetje te ontkrachten, want lang niet iedereen in Spanje heeft doordeweeks de tijd nóch de geschikte plaats om een middagdutje te doen. (Hoewel, voor deze bouwvakkers, hartje zomer, was zelfs een kruiwagen al genoeg.) De Spaanse lobby die zich al jaren inzet voor een ‘rationalisering’ van het dagelijkse tijdschema in Spanje, een Europeser maken van de werk- en leefgewoonten, ARHOE in het kort, bracht vandaag een studie naar buiten waarvan de uitkomst weinigen zal verrassen: de Spanjaarden komen gemiddeld twee uur later van het werk dan hun Eurozone-collega’s. En dat is niet omdat ze onderweg nog een tijd in de kroeg blijven hangen, maar omdat ze van de baas gewoon pas laat wegmogen. Waar de meeste Europeanen tussen 17 en 18 uur het kantoor of welke werkplek dan ook verlaten, doen de Spanjaarden dat rond 19 uur. En daarin zijn de mensen van winkels en winkelcentra niet meegerekend: die mogen pas tussen 19 en 22 uur naar huis.

Dat heeft alles te maken met de beruchte dagindeling, die inderdaad niks Europees heeft.  Boven de Pyreneeën hebben de werklui genoeg aan een lunchpauze van 30 tot 60 minuten, in Spanje is dat anderhalf tot twee uur. En niet vrijwillig: veel bedrijven gaan gewoon op slot, in die tijden, zo tussen 14 en 16 uur, en de werknemers zijn niet welkom. (Al proberen veel multinationals hier een nieuwe cultuur in te brengen; bij veel van hen mogen werknemers zelf kiezen hoe lang ze over de lunch doen. Hoe sneller ze klaar zijn, hoe eerder ze ’s avonds naar huis mogen.)

Grote probleem van die lange, tot het uiterste opgerekte werkdagen, is volgens de ARHOE dat de Spaanse werknemers er nauwelijks een normaal gezinsleven op na kunnen houden. Ook al eten we hier laat, kinderen die elke dag tussen zeven en acht uur moeten opstaan om naar school te gaan zijn écht wel moe, ’s avonds. En zij, net zo min als veel volwassen Spanjaarden, houden écht een siësta ’s middags. Dat is meer iets voor de warme zomermaanden, in de vakantie, of in de weekeinden, na een zware lunch.

 

Gegrilde vis met je voeten in het zand

Laten we bij het belangrijkste beginnen: het eten zelf. De plaats is natuurlijk fabuleus, daarover straks meer, maar ze kunnen het dan natuurlijk nog verpesten als het geboden voedsel niet te eten is. Op één van de meest eenvoudige terrasjes waar ik ooit heb gezeten, deze chiringuito op het strand van Cala Torta, prachtig baaitje in het noordoosten van Mallorca, was de parrillada de pescado één om niet te vergeten. Ik vroeg het aardige meisje – het is een familiezaak, moeder stond in de keuken – welke vis we hadden gegeten, behalve de de garnalen, mosselen en inktvis die wél herkenbaar waren. Van de grill, in die heerlijke combinatie van olijfolie met knoflook, peterselie en uitgeperste citroen, kwamen de cap roig, gallo en sargo. Internet moet de vertaling geven. De eerste is een rode schorpioenvis, die net zo lekker als lelijk is: een vreselijk dier op de foto, maar heerlijk op het bord. De tweede is een platvis, een klein broertje van de turbot en de sargo is een zilveren zeebrasem, een blauwis, al lijkt hij in vorm veel op de dorade. Een koude fles witte wijn erbij, een Monopole uit de Rioja, en het leven is mooi, aan de blauwe zee.

En dan de plaats natuurlijk. De tip kreeg ik van Catalina, mijn collega die morgen in het hart van Mallorca, Sant Joan, trouwt met haar Richard uit Brighton. Cala Torta is 10 kilometer van de hoofdweg verwijderd, je kunt er een parasol huren als je die vergeten bent, en je hoeft niet weg om te eten, wat toch heel belangrijk is. Half drie ’s middags, heel even met een biertje in de hand wachten op een plaatsje aan één van de lange tafels, eten tussen en praten met Andalusiërs, Duitsers en Engelsen (geen Nederlands gehoord; vakantie voorbij?), en dan wordt duidelijk dat je helemaal geen hypermodieuze strandtent in Bloemendaal nodig hebt om te genieten…

 

 

Voor wie de klok luidt…

Steeds vaker ontstaat er in Spaanse dorpjes een conflict tussen de mensen die er altijd gewoond hebben en de nieuwe buren uit de grote stad. De laatsten hebben last van eeuwenoude gebruiken, zoals het klokkengelui. Een rechter gaf één van hen gelijk en legde de kerktoren van Sant Mori ‘s nachts het zwijgen op.

Het is een doodstil dorpje in het prachtige achterland van de Costa Brava, dichbtij de populaire kustplaats L’Escala. Er is bijna nooit iemand op de lege straten, waar elk kwartier de klokken van de kerk weerklinken. Eén lichte slag om kwart over, twee om half en drie om kwart voor. Plus, natuurlijk, de wat zwaardere slagen van het uur, van één tot twaalf. En dat al meer dan een eeuw lang.

Sant Mori heeft 130 inwoners, waarvan het grootste deel niet meer met Mariano Sanz praat sinds hij acht jaar geleden naar de rechter stapte. Eerst had hij het nog aan de pastoor gevraagd, en aan de burgemeester, maar die vonden zijn verzoek te belachelijk voor woorden. Of de kerkklokken ‘s nachts niet meer konden luiden. Zijn gasten in het prachtige kasteeltje van Sant Mori konden niet slapen.

“Enkele slaapkamers liggen op nog geen 20 meter van de kerktoren,” zegt Sanz. “Ik ben het kasteel aan mensen gaan verhuren omdat het een beschermd monument is en wij verplicht zijn het te onderhouden, maar we krijgen daarvoor geen enkele subsidie. Maar de allereerste gasten zeiden al dat ze steeds wakker werden van het klokgelui. Ik kan het door die overlast niet zo vaak verhuren als ik zou willen.”

Sanz is de zwager van markies Francisco de Asís de Moxó Alonso-Martínez wiens familie het kasteel van Sant Mori al sinds de vijftiende eeuw in bezit heeft. Voor 13.000 euro per week zijn de tien kamers voor groepen tot 20 personen te huur. “Ik heb nieuw leven en geld in dit dorpje gebracht,” verdedigt Sanz zich.

Al woont hij er al 20 jaar, de dorpelingen zien hem als één van die vervelende buitenstaanders die zich niet aan de plaatselijke gebruiken willen aanpassen. Het klokgelui is de meest gehoorde klacht van stedelingen die hun heil op het platteland hebben gezocht. Maar ook het balken van ezels of de geur van mest kunnen hen niet altijd bekoren. Mariano Sanz is de eerste die voor elkaar heeft gekregen dat het gerechtshof in Barcelona het klokkengelui als geluidsoverlast beschouwt omdat het aantal decibellen te hoog is. Van middernacht tot acht uur ‘s morgens moeten de klokken in Sant Mori nu zwijgen.

“Als je hier komt wonen, heb je je maar aan te passen aan de plaatselijke gebruiken,” zegt burgemeester Modesta Cucurull. “Als ik naar de Barcelona verhuis ga ik toch ook niet vragen of ze de drukke straat voor mijn deur voor verkeer willen afsluiten omdat ik er last van heb? Een dorp is een dorp, met al zijn geuren en geluiden, maar er zijn steeds meer stedelingen die dat naar hun gelang willen veranderen.”

Zij is boos omdat er nu geen hoger beroep meer mogelijk is. In het dorp heeft ze meer mee- dan tegenstanders in haar strijd tegen de kasteelheer. En ze wijst op een wetsartikel, waarin staat dat kerken en moskeeën niet onder de wet op geluidshinder vallen.

Elke zondag is er nog een mis in Sant Mori. Pastoor Joan Güell heeft zich niet te veel met de strijd om de klokken willen mengen. “Een belachelijke discussie is dit. Ik zal de uitspraak moeten naleven, maar niet van harte. Het klokgelui is de roep van God, en die kun je niet zomaar ‘s nachts even het zwijgen opleggen.”

Een onherkenbare Plaça de Catalunya

Ergens in de loop van deze week zal het tentenkamp verdwijnen. Tot dan is het centrale Plaça de Catalunya in Barcelona een dorp binnen de stad, een terrein dat voor de meeste toeristen die er langs komen totaal onherkenbaar is. De beweging van 15-M (15 mei), voortzetting op een betoging van Democracia Real Ya! (werkelijke democratie, nu!), heeft nu al drie weken dit plein en het nog belangrijker Puerta del Sol in Madrid in bezit. Vooral ’s avonds is het er meestal stervensdruk, wanneer de ellenlange assamblé’s plaatsvinden waarin besluiten wel of niet worden genomen – volledige democratie vergt enig geduld. Gisteren werd uiteindelijk besloten het tentenkamp in Barcelona in de loop van de week af te breken. Zelfs vooral jonge demonstranten worden moe van het slapen in tentjes, maar dat komt ook omdat er de laatste tijd steeds meer ongewenste elementen in het kamp overnachten. De idylle van het begin, de charme van die Spaanse lente en de Spaanse Tahrir-pleinen begint een beetje te verdwijnen, maar de beweging doet zijn best het vuur levend te houden.

Dus zijn ze ook, als het goed is, nog de hele zomer op het Plaça de Catalunya te zien, maar dan alleen overdag en met wat minder tenten. Ik zag de laatste dagen dat veel toeristen een beetje schrokken en liever een rondje om liepen; hoeft niet, het protest is tot nu toe volledig geweldloos verlopen en de grote meerderheid zijn jonge, moderne Spanjaarden die de huidige politiek helemaal zat zijn. Het enige geweld van de laatste weken kwam van de Catalaanse politie, die wel erg onnodig en hard op de demonstranten insloeg en zich voor de camera’s van talloze fotografen voor schut zette. De Catalaanse ‘minister’ van Binnenlandse Zaken, Felip Puig, zei maar dat de media het beeld hadden vertekend en slechts enkele foto’s afdrukten. El Periódico antwoordde door alle 140 gemaakte foto’s door zes van onze vaste fotografen op internet te zetten. Op geen daravan is te zien hoe, behalve 120 demonstranten, ook 34 agenten verwondingen zouden hebben opgelopen.

 

De Spaanse komkommer is een augurk

Het mooiste was natuurlijk geweest als het hele komkommer-schandaal ook werkelijk in juli of augustus, journalistieke komkommertijd, had plaatsgevonden. Nu de met de beruchte bacterie besmette komkommers – of andere groenten, wie weet het? – niet uit (Zuid-)Spanje afkomstig blijken te zijn maar de Spaanse groentetelers inmiddels wel 200 miljoen euro per week aan verliezen lijden omdat niemand meer hun komkommer, paprika’s of tomaten koopt, een korte post over één van die gekke verschillen die er wat eten betreft tussen verschillende landen cq gewoontes kunnen bestaan.

Jarenlang kon ik hier bij de groentewinkels alleen maar komkommers krijgen die totaal anders waren dan ik vroeger in Nederland gewend was. Veel korter (de Spaanse komkommer is nooit langer dan 15 cm – ja, ik heb het echt over komkommers, al zijn de grapjes de laatste dagen niet van de lucht, waaronder de fake-advertentie van durex: ) en met een veel hardere schil. De Spaanse komkommer heeft meer weg van een augurk, is de nog rauwe versie van een zure bom, lijkt het. Sterker nog: het ís het ding dat wij als augurk kennen, van dezelfde familie als de komkommer, maar toch totaal anders.

Pas na jaren in Spanje ontdekte ik in een enkele supermarkt de netjes in plastic verplakte ‘pepino holandés‘, ofwel de Nederlandse komkommer, die volgens mij overal in Europa de gangbare versie is maar misschien voor het eerst in het Westland werd verbouwd; geen idee. De Spaanse massale kassenteelt rond Almería sprong natuurlijk slim in op die groeiende vraag naar grotere, zachtere komkommers waar je zonder problemen de schil van kan eten (beter zelfs, want dan speelt het zure middelste deel met pitjes nooit op in de maag) en bracht ze op de markt als Nederlandse komkommer. Het zijn dezelfde komkommers die in Hamburg ten onrechte als verdachten werden aangemerkt. En in Duitsland heten die lange komkommers toch weer Gurke...

 

 

 

 

Een rondreis door Spanje via de feesten

Collega Steven Adolf schreef ooit een heel boek, Spanje achter de schermen, geïnspireerd op de verschillende feesten die in Spanje worden gehouden. Het AD vroeg me onlangs een verhaal van vier pagina’s voor de Reiswereld te schrijven met eenzelfde leidraad: een tocht door Spanje aan de hand van die feesten (plus een overzicht, onderaan, van de belangrijkste moderne muziekfestivals). Een tocht in vogelvlucht, natuurlijk, want er is zóveel te beschrijven dat je er, inderdaad, een heel boek voor nodig zou hebben. Bij deze:

Spanje is één grote fiesta. Bijna elke dag van het jaar kun je wel ergens in het land feestvieren, en op sommige plaatsen gaat zo’n feest een week lang door. Maar buiten die traditionele stads- en dorpsfeesten zijn er ook nog talloze culturele en muzikale festivals. Een tocht door een feestelijk Spanje.

Door Edwin Winkels

Een grote meerderheid van de Spanjaarden woont in flats en huisjes die niet groter dan 70 vierkante meter zijn, een ruimte die meestal met het hele gezin moet worden gedeeld, inclusief soms al volwassen kinderen die tot hun dertigste dat huis niet verlaten. Het is één van de redenen, samen met het doorgaans aangename weer, dat Spanje vooral op straat leeft. Of misschien zijn oorzaak en gevolg wel omgekeerd, werden al die woningen zo klein gebouwd omdat de bewoners toch meestal op straat waren.

Op straat ook, in de buitenlucht, viert de Spanjaarden het liefst zijn feesten, nodigt hij vrienden en familie uit aan een lange tafel voor de deur, beeld dat in de grote steden natuurlijk is verdwenen. Maar de traditie blijft altijd aanwezig, ook omdat veel stedelingen ooit uit een dorp kwamen, of uit een leuke stadswijk die eigenlijk altijd een dorp is gebleven. Niet dat elke Spanjaard elke dag ergens feestviert, maar je kan zonder problemen een lange tocht langs feestend Spanje uitstippelen, vooral in de zomer, wanneer de meeste stads- en dorpsfeesten plaatsvinden. En zo ontdekken dat geen dorp, geen stad, geen streek van Spanje hetzelfde is.

We rijden Spanje aan de oostkant binnen, waar Girona vanaf de snelweg nooit enige aantrekkingskracht uitoefende, maar een heerlijke stad blijkt te zijn. Zo heerlijk, dat het al jarenlang samen met het Baskische Vitoria de stad met het beste levensklimaat in Spanje is. Mooie plaats om, tussen de oude huizen van de Joodse wijk El Call, op 23 april Sant Jordi eens mee te maken. Catalonië heeft zijn nationale feestdag op 11 september, maar Sant Jordi is een veel amusantere dag. Jordi is de beschermheilige van de eigenzinnige regio, en in zijn naam geven mannen en vrouwen elkaar die dag een roos en/of een boek kado. Prachtig gezicht om die meestal zonnige dag bijna elke vrouw of meisje van de stad vrolijk met een roos te zien lopen. En alle boekwinkels hebben buiten een stalletje en in sommige daarvan signeren de schrijvers hun laatste roman of essay.

Ook Barcelona heeft zijn massale Sant Jordi natuurlijk, maar Barcelona heeft zoveel, het hele jaar door. De stadsfeesten van Mercè eind september, de ‘dorpsfeesten’ van de wijk Gràcia half augustus, maar omdat Barcelona heel veel cultuur heeft is het raadzaam eens een voorstelling van het theaterfestival Grec in de open lucht mee te maken. Verborgen op de Montjuïc-heuvel ligt het prachtige amfitheater uit 1929 waar in juni en juli concerten, ballet- en theatervoorstellingen onder de sterrenhemel plaatsvinden.

De reis kan verdergaan via de kust, met op 40 kilometer onder Barcelona het idyllische en van massatoerisme verschoond gebleven Sitges als cultureel epicentrum. Beroemd om zijn carnaval, met twee optochten op zondag en dinsdag die tot vier uur ‘s nachts duren, herbergt  Sitges in oktober één van de meeste opvallende filmfestivals. Geboren als evenement voor horrorfilms heet het nu het ‘Fantastische Film’-festival, en daar past alles in, met elk jaar een hommage aan historische films als King Kong en Jaws en veel aandacht voor Aziatische produkties.

Het binnenland in, waar de provincie Teruel eens, wanhopig, een campagne begon die ‘Teruel bestaat!’ heette, want bijna geen Spanjaard lijkt er ooit de komen. Er is een heus museum van dinosaurussen – resten gevonden in de omgeving – maar vooral de moeite waard is een bezoek aan het nietige dorpje Calanda rond Pasen. Spanje is een lawaaiig land, het rumoer is overal, van de kroeg tot in de kerk, maar soms lijken ze er een record te willen breken. Dat gebeurt bij de Rompido de la hora (letterlijk: het breken van het uur), wanneer om 12 uur op Goede Vrijdag honderden immense trommels beginnen te roffelen. Alles trilt, van de huizen tot de ingewanden, twee uur lang, op het dorpsplein. Een traditie die sinds 1640 bestaat.

Want Spanje staat vol met soms eeuwenoude tradities waarvan vaak niets eens de herkomst is te herleiden. Uiterst dubieuze tradities ook, vooral waar dieren mishandeld worden, dorpen waar de jeugd urenlang een eenzame stier met speren en lansen bestookt of waar een geit vanaf de kerktoren naar beneden wordt gegooid. Veel onschuldiger en vermakelijker is daarom de Tomatina van Buñol; eind augustus verstrekt de gemeente meer dan 100.000 kilo aan zeer rijpe tomaten waarmee tienduizenden mensen elkaar bekogelen. Het hele dorp kleurt rood, in een recente traditie die in 1945 werd geboren toen groepen jongeren ruzie kregen tijdens het dorpsfeest en met fruit uit een stalletje begonnen te gooien.

Buñol ligt aan de weg van Madrid naar Valencia, de hoofdstad van het vuur is. Elk jaar half maart staat Valencia in brand, als de tientallen prachtige, meer dan 10 meter hoge fallas  – poppen of soms hele scènes, vaak karikaturen van politici en andere beroemdheden – in de fik worden gestoken. Elke wijk, elk plein in de stad heeft wel zijn falla-groepering die het hele jaar met de voorbereiding bezig is, omdat werk binnen enkele uren in vlammen te zien opgaan. Een gewoonte die, volgens de meest plausible overlevering, ontstond toen timmerlieden hun jaarlijkse overschot aan hout verbrandden. Het vuur is ook overgeslagen naar de Balearen, waar de feesten van Sant Joan, de kortste nacht van 23 op 24 juni, in brand wordt gezet. Spanje kent geen vuurwerk met oudjaarsnacht, maar alle knallers worden op 23 juni urenlang afgestoken. Op Menorca is in Ciutadella het grootste feest ter ere van Sant Joan, met als hoogtepunt de tussen het publiek opspringende paarden, maar er gaan elk jaar meer mensen naar het ziekenhuis wegens alcoholgebruik dan om verwondingen door paardenhoeven.

Op de lange weg verder zuidwaarts, langs de Costa Blanca, zijn in de zomer vooral in de dorpen van de provincie Alicante regelmatig kanonschoten te horen. Vila-joiosa, net onder Benidorm, is één van de talloze dorpen die elk jaar weer het feest van de Moros y Cristianos organiseert, een enorm, dagenlang schouwspel op straat waarin de bezetting van Spanje door de Arabieren en de veldslagen vanaf de vijftiende eeuw tijdens de herovering door de christenen worden opgevoerd, compleet met aanvallen vanuit zee, maar ook met meer vreedzame optochten.

De zee. Spanje heeft officieel 3.900 kilometer kust, maar een precieze berekening brengt dat aantal tot liefst 7.900. Spanje leeft van die zee, en ook dat moet worden geëerd. Zoals in Carboneras, het voorportaal van één van de mooiste, minst verpeste streken van het land, het natuurpark Cabo de Gata aan de zuidoostpunt. Daar halen de vissers in augustus de Virgen del Carmen (de Heilige Maagd van de berg Karmel) uit haar kerkje om haar, mooi versierd op een vissersboot, naar de haven te brengen. Carmen is de beschermheilige van de vissers en onder haar toeziend oog wordt bij aankomst een enorme sardinada popular gehouden, waarbij bevolking en bezoekers duizenden sardientjes van de grill verorberen.

De meeste feesten in Spanje hebben een religieuze achtergrond, en natuurlijk valt ook Kerst daaronder. Even verderop aan de N-340, met 1.100 kilometer de langste weg door Spanje, is Almayate, een dorpje bij Vélez-Málaga één van de vele plaatsen die rond Kerst een ‘levende kerststal’ organiseert, een goede gewoonte in heel Spanje, waaraan ouders en kinderen graag deelnemen. Om het wel héél echt te laten lijken, worden er tijdens de voorstelling twee varkens gesclacht, die daarna worden geroosterd en opgediend.

Maar nog veel intenser dan de Kerst wordt, in christelijk opzicht, de Romería de Rocío beleefd, een dagenlange pelgrimstocht met paard en wagen naar deze Heilige Maagd in een klein kerkje in het dorpje Almonte, in de provincie Huelva. De hysterie lijkt er compleet als de beeltenis in Pinksternacht door tientallen jongemannen moet worden ‘geroofd’; iedereen wil er als eerste bij zijn, de maagd aanraken, onder de kreet “guapa, guapa!”, om haar te zeggen hoe mooi ze wel niet is. Met een religieuze achtergrond (het begin van het vasten tot Pasen) is ooit ook het Carnaval geboren, maar dat is nu ongeveer het meest pagane feest dat er is en in Spanje vooral op in Santa Cruz de Tenerife groots wordt gevierd en met de optochten in zacht winterweer een beetje in de buurt van Brazilië komt.

Paarden zijn vooral in Zuid-Spanje nog altijd zeer aanwezig in het leven. Eén van de mooiste spektakels met paarden valt in augustus in Sanlúcar de Barrameda te beleven. Data en tijdstippen hangen af van de zeestroming, want slechts bij zeer laag water kunnen de paardenrennen op het strand worden gehouden, met meer dan 200 volbloedpaarden die, in het tegenlicht van de boven de Atlantische Oceaan zakkende zon, om de prijzen strijden.

In Sevilla laten ze hun beroemde paarden op stal als ze rond Pasen dagenlang hun mooiste maagden uit de kerken halen en op loodzware praalwagens, door tientallen sterke en devote mannen gedragen, aan de stad tonen. De Semana Santa met haar indrukwekkende optochten, inclusief de nazarenos die boetedoen met puntmaskers waaraan later door de Ku Klux Klan een onheilspellende draai aan werd gegeven, is het jaarlijkse hoogtepunt in de in de zomer bloedhete stad. Daarom wordt de al even vrolijke en onmisbare Feria de Sevilla ook altijd kort na Pasen gehouden, vóórdat de hitte dat eeuwige feesten nóg zwaarder maakt.

Heet kan het in de zomer ook in Mérida zijn, maar dat mag geen beletsel zijn het klassieke theaterfestival van de monumentale stad te bezoeken, vooral omdat de voorstellingen pas om elf uur beginnen, in de zwoele avondlucht.Nergens zijn buiten Rome zulke ongelooflijke en bijna volmaakte resten uit de tijd van Romeinse heerschappij te vinden, met als hoogtepunt de twee theaters, en nergens komen opvoering en podium zo dicht bij elkaar als in Mérida. In 1933 ‘heropende’ actrice Margarita Xirgú het 21 eeuwen oude theater met Medea en het festival richt zich op oude, Grieks-Latijnse teksten. Dit jaar zal de tragedie Antigone van Sophokles het festival avondenlang dragen.

Het mooie van Spanje is dat, zoals in Mérida, de omgeving al een theater op zich is, cultureel erfgoed dat de bezoeker terug in de tijd neemt. Dus kun je feest of festival er combineren met het ontdekken van de plaats waar het zich afspeelt. Neem het eveneens klassieke theater in Almagro of het marionettenfestival in het nabijgelegen Alcázar de San Juan; twee plaatsen middenin het Castilla-La Mancha waar Don Quichotte tegen de molens vocht, molens die op de heuvels nog in al hun eenvoud te zijn bewonderen en de bezoeker terugbrengen naar de tijden van schrijver Cervantes; en zóveel lijkt er in deze weidse, ruige omgeving niet veranderd sindsdien.

Van het platteland naar de grote stad is in Spanje een kleine stap. Midden op die enorme hoogvlakte, de meseta, ligt Madrid. Metropool met activiteiten het hele jaar door, maar nooit zo in een feeststemming als tijdens de Feria de San Isidro in mei en juni, het grootste en langst durende stierenvecht-evenement op de wereld. Niet voor iedereen een plezier, maar de meeste Madrilenen lopen nog altijd weg met wat de liefhebbers als pure kunst beschouwen. In restaurants in de omgeving van arena Las Ventas is dagelijks de gestoofde staart van stieren te eten, een lekkernij.

Beroemder in het buitenland zijn de stieren van Pamplona, sinds Ernest Hemingway er lyrisch over schreef. Enkele Amerikanen en andere bezoekers van ver weg zijn sindsdien overleden in de altijd glibberige straten van het stadje, door stieren vertrapt of op de horens genomen in de altijd hectische, enkele minuten durende race richting arena in de vroege ochtend, als de alcohol van de nacht ervoor meestal nog niet uit de breekbare lichamen is verdwenen. De datum van de start van de San Fermines is eenvoudig, de zevende van de zevende.

Spanje is veel meer land dan stad, veel meer natuur dan steen, en misschien daarom die obsessie voor beesten, overal aanwezig. Galicië, bijna totaal agrarische- en vissersregio in het noordwesten met honderden nietige dorpjes, heeft zijn Rapa das Bestas, talloze dagen in de zomer dat de wilde paarden uit de bergen gemarkeerd moeten worden. De beste boeren strijden om wie de meeste van die paarden tijdelijk onder controle krijgt voordat ze weer worden vrijgelaten. Het beroemdste festijn vindt in A Estrada, bij bedevaartsoord Santiago de Compostela plaats.

Natuur is ook het water, moeilijker te bedwingen dan de wilde paarden, zo blijkt elk jaar weer tijdens de afdaling van de Sella, een rivier die in Asturië met enorme kracht afdaalt uit de mooiste, meest wilde bergketen van het land, de betoverende Picos de Europa. Tientallen mannen en vrouwen in kano proberen de eerste zaterdag van augustus in een spectaculaire dans van kano’s en kayakken over schuimend water als eerste de doodvermoeiende tocht van bijna 20 kilometer tussen Arriondas en Ribadesella aan de noordkust af te leggen.

Tijd om, na deze feestelijke tocht van zo’n 3.800 kilometer door het onmetelijke land, af te sluiten met een stadsfeest, de Semana Grande van San Sebastián. Het dagelijkse plezier van het eten van de pinxos aan de bar met een zurito (biertje) of txakoli (glaasje witte wijn) wordt vermenigvuldigd door het vuurwerk en de optochten van reuzen, en vooral veel muziek, een feest dat veel lijkt op een willekeurig feest dat overal in Spanje wordt gevierd.

 

Spanje houdt van muziek, in geen dorps- of stadsfeest mag een populaire band ontbreken. Het land heeft ook zijn eigen festivals. Niet zo groot en massaal als Pinkpop en Lowlands, maar meer gespecialiseerd in bepaalde type’s muziek. Aan de Costa Brava vinden intieme, mooie zangfestivals als die van Peralada en Cap Roig plaats, maar voor de ‘moderne’ muziekliefhebber is er ook veel te kiezen. Een korte selectie van enkele van de beroemdste festivals van het land.

26-28 mei (net dit weekeinde geweest, dus): Primavera Sound, Barcelona met o.a. PJ Harvey, Pulp, John Cale

Hét feest voor de onafhankelijk indy-muziek. De organisatie heeft dit jaar echter een probleem: de slotavond valt samen met de Champions League-finale tussen FC Barcelona en Manchester United en veel bands willen tijdens die wedstrijd niet spelen.

16-18 juni: Sónar, Barcelona en La Coruña, met o.a. Underworld, The Human League, Die Antwoord

De absolute pionier in de modernste varianten van de techno- en andere electronische muziek, met veel evenementen rond de concerten, waar trouwens vertrouwde housebands als Underworld niet ontbreken.
14-17 juli, FIB, Benicàssim, met o.a. Portishead, Arctic Monkey’s, Primal Scream

Het festival dat het dichtst in de buurt van Pinkpop of Lowlands komt, met tienduizenden bezoekers die dagenlang op campings rond dit plaatsje aan de kust halverwege tussen Barcelona en Valencia verblijven.
12-23 juli, Low Cost, Benidorm, met o.a. Love of Lesbian, Klaxons, dei Suoni

Benidorm zei z’n oude, meer traditionele festival met een hoog Julio Iglesias-gehalte vaarwel om twaalf dagen lang in hartje zomer jeugdiger en modernere bezoekers naar het massatoerisme-oord aan de Costa Blanca te trekken.
23 juli, Monegros Desert Festival, Fraga, met David Guetta, Busta Rhyms, Tote King.

Een belevenis op zich, een bezoek aan de grootste woestijn van Spanje, tussen Lleida en Zaragoza, waar bij het vallen van de avond hét techno- en DJ-evenement van het land begint, dat tot ver in de volgende ochtend doorgaat, aan één stuk door.