Dit jaar viert de Costa Brava haar honderdste verjaardag, of beter, haar naamdag. In 1908 noemde iemand in een plaatselijke krant dit voor het eerste de ‘woeste kust’, met haar talloze baaitjes, minuscule strandjes en leuke dorpjes. Voor wie echter even weg wil van die kust, is het Catalaanse achterland al even grillig en aantrekkelijk. Twee dagtrips vol schoonheid over bergen, langs rivieren en stuwmeren en door opvallende dorpen.
Edwin Winkels /AD Reiswereld 2008
Tot en met mei stond Catalonië kurkdroog. Al twee jaar was er nauwelijks een druppel regen gevallen, bergrivieren waren tot zielige stroompjes geworden, de weides waren geel en dor, van de stuwmeren die steden en dorpen van (drink)water voorzien was de bodem bijna te zien en de regio leek een zomer van watertekort tegemoet tegaan. Niet plezierig voor de plaatselijke bevolking en funest voor de toeristenindustrie. Toen ging het regenen, veel en lang, de hele maand mei, elke dag, en zelfs nog het begin van juni. Nu zijn er weer watervalletjes, lopen de stuwmeren bijna over en is een groene golf van bladeren en gras over bergen en dalen getrokken. Het ruime achterland van de Costa Brava is er alleen maar mooier op geworden. Tijd om, bijvoorbeeld op een half bewolkte dag, eens van de kust weg te rijden. Twee suggesties voor een lange of misschien zelfs twee dagen op pad.
1. DE BEDDING VAN DE TER
Ruim 200 kilometer scheiden de bron van de Ter, in de Pyreneeën, van de toeristische kustplaats L’Estartit waar de rivier in de Middellandse Zee uitmondt. Dit voorjaar was de Ter hét symbool van de droogte in Noord-Oost Spanje. De rivier zorgt, samen met zijn broertje de Llobregat, voor ruim 80% van de waterhuishouding van Barcelona, waar vijf miljoen mensen in de metropolitane regio wonen. Droogt de Ter op, dan heeft Barcelona dorst. Net zoals de vele land- en tuinbouwers die aan zijn oevers, vooral in de Costa Brava, niet zonder zijn water kunnen.
In februari lag er nog wel wat sneeuw bij de oorsprong van de rivier, maar aan het andere uiteinde had het water niet eens voldoende kracht om zichzelf de Middellandse Zee in te storten. Plaatselijke vissers van glasaaltjes – beestjes die vanuit het zoute het zoete water opzoeken – moesten zelf de zandbanken weggraven om de rivier een opening naar de zee te geven en, omgekeerd, de kleine visjes vrijbaan naar de netten in de monding van de Ter.
Nu is de Ter een vrolijk stromende rivier, die het leven in de talloze dorpen aan zijn bedding lijkt te hebben teruggebracht. Bruisend water in plaats van een lusteloos straaltje. De bron bevindt zich in Ulldeter (het Oog van de Ter), in de buurt van de skiliften van het station Vallter-2000, dichtbij de Franse grens, maar vergt een forse wandeling vanaf één van de parkeerplaatsen van het skistation. ,,We hadden het hier nog nooit zo droog gezien,” zegt Patrick, beheerder van de berghut. ,,Het probleem is dat er ook geen sneeuw viel, want de sneeuw smelt en filtert zich door de grond naar de rivier. Gelukkig is er in mei zo ongelooflijk veel gevallen, dat we voorlopig wel weer genoeg hebben.”
Het is niet noodzakelijk tot bijna 2.200 meter te stijgen om de Ter in de pure schoonheid van zijn oorsprong te zien en voelen. De Pyreneeëndorpjes Setcases en Camprodón zijn de eerste plaatsjes die hij doorkruist. Vooral Camprodón is vol leven. Vroeger was het een nest van smokkelaars die vanuit Frankrijk met verboden waar de grens bij Motlló overstaken en tot voor kort was het nog altijd de route richting Spanje voor bussen met illegale Oosteuropeanen aan boord. Een vallei verderop, vanuit Ribes de Freser, ligt de ‘rits’, het bergtreintje dat over een soms duizelingwekkend spoor naar Núria leidt, een trip die vooral kinderen bekoort.
De Ter zoekt niet direkt de zee op. Na Camprodón gaat de rivier een stukje verder het binnenland in, waar de weg (eerst de C-26 tot Ripoll, later de C-17 tot Manlleu en Vic) vrijwel voortdurend het water volgt. Geen betere gids op een reis dan een rivier, die eeuwen geleden al de beste weg naar zee uitgroef. Halverwege de negentiende eeuw, vanaf 1855, vestigden zich aan zijn oevers tientallen textielindustrieën, voor wie het stromende water vitaal was om de turbines op gang te houden. Het was de eerste grote industrie die Catalonië op de wereldkaart zette, maar vooral de laatste decennia zwaar te lijden heeft gehad onder de concurrentie vanuit China.
Bijna alle fabrieken zijn inmiddels gesloten, maar de sporen die ze hebben achtergelaten zijn onuitwisbaar. Om de werknemers zo dicht mogelijk bij de fabriek te hebben, lieten de eigenaren een heel dorp bouwen, met school, supermarkt, kerk, apotheek, restaurant en sociale ontmoetingsruimte. Sommige van de colonias die toen ontstonden zijn verlaten en verwaarloosd, maar veel ervan zijn nog altijd bewoond: piepkleine huisjes of flatjes van dertig tot vijftig vierkante meter.
Eén van de best geconserveerde is die van Borgonyà, net achter de afslag op de C-17 richting Torelló. Mooie rijtjes gekleurde woningen doen denken aan een wat vrolijker gemaakt Engels fabrieksstadje, wat niet toevallig is: het waren de Schotten van Coats die hun fabriek hier neerzetten en de kolonie voor liefst 1.200 werknemers lieten bouwen. ,,Veel van de oorspronkelijke bewoners zijn vertrokken,” zegt een gepensioneerde textielarbeider die met een kruiwagen zeult. ,,Nu zijn het vooral mensen uit Barcelona die hier een tweede huisje kopen. Ideaal, want het ligt precies op de helft tussen de stad en de Pyreneeën.”
Na Borgonyà zoekt de Ter zijn weg richting de twee gigantische stuwmeren waar zijn water wordt opgeslagen, die van Sau en Susqueda. In maart waren die nog maar slechts voor 20% gevuld, inmiddels is dat gestegen tot 85% in Sau. Het vroegere kerkje van het voormalige dorpje, dat door de bouw van het stuwmeer in de jaren zestig door het water werd verzwolgen en via Vilanova de Sau bereikt kan worden, is hét symbool van de droogte in Catalonië. In maart stond de ruïne trots op het droge, nu is nog slechts het puntje van de klokketoren boven het water te zien. Hetzelfde gebeurt in Susqueda, waar bij lange droogte de resten van oude boerderijen zich majestueus boven het stille water uittillen.
Hier wordt het water afgetapt dat naar de zuiveringsinstallaties en vandaar naar Barcelona en omgeving wordt getransporteerd. Daarom stroomt er in de laatste 50 kilometer van de Ter via Girona naar L’Estartit altijd veel minder water. Pas als de stuwmeren te vol beginnen te raken, wordt er meer geloosd en hebben de boeren van de Costa Brava genoeg water om hun land te besproeien.
2.
- DE MIDDELEEUWSE DORPEN
Een lange reis is er niet nodig om vanaf de stranden van de Costa Brava het middeleeuwse Catalonië te ontdekken. Vlak achter één van de mooiste stukjes van de kust, bij Palafrugell, liggen het wel erg intensief gerestaureerde Pals en het iets authentiekere Peratallada, waar van de keien op de grond tot de robuuste huizen nog altijd iets van heel vroegere tijden uitademen. Erg populair zijn echter ook de ‘Middeleeuwse’ dagtochten verder het binnenland in, naar Besalú en Castellfollit de la Roca.
Aan de voet van de stokoude brug van Besalú, één van dé symbolen van Catalonië, steekt een Nederlandse vlag uit een bescheiden bar met terras. Dutch-Inn heet de verpozing die Karin en Ron Brinkman uit Gouda er acht jaar geleden met vrienden openden en die ze nu alleen beheren. ,,We hebben hier inmiddels ook een huis gekocht en de kinderen zijn bijna Catalaans geworden,” zegt Karin, die vooral koffie en bier schenkt aan en eten maakt voor de dagjesmensen. ,,Je merkt het gelijk wanneer het een minder zonnige dag is, dan rijdt iedereen vanuit de kust het binnenland in. En bussen, hè? Heel veel bussen.” In één zin vat zij het verschil in het leven tussen Spanje en Nederland samen: ,,We werken hier veel meer uren, maar doen dat met minder stress.”
Even vóór Besalú ligt Banyoles met zijn betoverende meer, voor mensen en hun kinderen die het zoute zeewater even zat zijn. De steigers van de plaatselijke zwemclub zijn een populaire plaats om zich in het donkerblauwe meer te storten.
En net ná Besalú imponeert de lange rij huizen die op 50 meter hoogte op de rand van een afgrond balanceren. Castellfollit de la Roca is gebouwd op een blok basalt, resultaat van de vulkaanuitbarstingen van miljoenen jaren geleden en waarvan de kraters nog altijd te zien zijn in het beschermde natuurpark van de Zona Volcánica de la Garrotxa, dat tussen Castellfollit en het hoofdstadje Olot ligt.
Achter Olot leidt een heerlijk kronkelend weggetje naar Rupit, één van de best verstopte Middeleeuwse dorpjes, met een bij kinderen populaire waterval die in de winter regelmatig bevriest. En wie nog iets verder rijdt, komt in het rustige Tavertet terecht, waar op 1.000 meter hoogte een betoverend uizicht op het stuwmeer van Sau wacht.
Aan de overkant van het water is dan al het natuurpark van Montseny te zien, de groene long van Catalonië die, met de 1.706 meter hoge Turó de l’Home zelfs vanuit sommige plaatsen aan de Costa Brava al te zien is. Het landschap, uitgegraven door de Ter-rivier en zijn stuwmeren, is hier echter zo abrupt dat er een stevige omweg via Vic voor nodig is om vanuit Tavertet in de Montseny te komen. Johan Cruijff heeft aan de westkant van het nationale park, in El Montanyà, al sinds dertig jaar zijn buitenhuis.
Vooral in de weekeinden buiten het zomerseizoen komen duizenden stedelingen uit Barcelona hier de rust en de natuur zoeken. De uitgestrekte bossen tussen Seva, Santa Fe del Montseny en Sant Celoni nodigen uit tot urenlange wandelingen en, naar goede Spaanse gewoonte, is er altijd wel een restaurant te vinden om met gegrilde lamskoteletjes weer krachten op te doen.