Lagos de Covadonga

ASTURIË

CANGAS DE ONÍS

Waar vijfvoudig Tourwinnaar Miguel Indurain (1963) definitief van de fiets stapte en niet voor nog één keer de klim naar Lagos de Covadonga voltooide

(Uit: de weg naar Covadonga, uitgeverij De Muur, 2020)

Het is kwart voor zeven op een zaterdagmorgen, half juli. Het is al een tijdje licht, de zon is doorgebroken, het riviertje klatert onder het raam net zoals het de avond eerder klaterde want hier stroomt het water vanuit de bergen onophoudelijk richting in de zee, het hele jaar door, dag en nacht. Zachtjes doe ik de kamerdeur achter me dicht, op de hotelgang is het donker en stil. De receptie en de bar zullen pas om een uur of acht weer op gang komen.

Buiten, terwijl ik de fiets prepareer, staan twee mannen bij een pickup-truck te wachten op een derde. ‘Mooie dag om te fietsen,’ zegt er een. ‘Ga je naar boven?’

Dat is nog te bezien, zeg ik. Kijken hoe ver ik kom. Ik ben niet zo’n held op een klim. Ik ben te zwaar, vooral. ‘Als je die wielen koopt en andere pedalen, dan is je fiets gauw een kilo lichter,’ zei de verkoper, enkele jaren terug. Ik antwoordde dat ik die ene kilo eerst zelf maar eens moest kwijtraken; dat was ook minder duur om te doen.

De drie mannen gaan vissen, iets verderop in het riviertje, de Sella. Ze fietsen ook, zeggen ze, maar vandaag niet.

‘Mooie dag ook om te vissen,’ zeg ik.

Ze doen het regelmatig. Hun vriend is uit Madrid overgekomen, daar zitten in de bergen veel minder forellen in de rivier dan hier. En al helemaal geen zalm. Spectaculair zijn de kleine watervallen in de Sella waar de Atlantische zalm tegenop springt om zich verder stroomopwaarts te begeven en daar te paren. Stroomafwaarts is er elk jaar in augustus een massaal bezochte wedstrijd voor kano en kajak, een ‘afdaling’ van 20 kilometer tot de brede monding in Ribadesella. Er is veel leven in en op deze korte bergrivier, die ontspringt in de Fuentes del Infierno, de Bronnen van de Hel. Sommigen schrijven abusievelijk Fuentes del Invierno; in het Spaans maakt maar één medeklinker het verschil tussen hel en winter.

            ‘Weet je dat dit het hotel van Indurain is?’ vraagt de derde visser me als hij zich ook op de parkeerplaats heeft gemeld, een paar hoge lieslaarzen hangend in de hand. Ja, dat weet ik. Daarom heb ik hier vannacht ook geslapen. El Capitán, een eenvoudig hotelletje, twee sterren, tussen de weg en de rivier even buiten Cangas de Onís. In de receptie en de bar hangen enkele foto’s van Miguel Indurain. Maar het plakkaat is weg, het wat provisorisch ogende eerbetoon dat er sinds 2011 aan de wand van de receptie hing. Een geplastificeerd A4-tje met een vreemde foto van Indurain die daarop reclame maakt voor een cholesterolverlagend drankje, alsof dat de enige was die ze zo snel konden vinden. Daarnaast de tekst: ’21 september 1996. Etappe 13 van de Vuelta a España. Hier verloor Don Miguel Indurain sportief gezien het leven. Hij stapte af in de ronde en kwam dit hotel binnen, waar uren later zijn leven als wielrenner tot een einde zou komen. Dat dit plakkaat mag dienen als eerbetoon aan de persoon die ons liet vibreren op de zomermiddagen van zijn vijf Tours. Hup Miguel!’ Getekend, Fugitive Test Team, en een Britse vlag. Het blijkt een groep fietsers uit Sevilla die ook wielerkleding verkoopt. Het logo is een doodshoofd.

De middag ervoor heb ik het aan de receptioniste gevraagd, ze weet niets van het plakkaat. Ze werkt pas enkele maanden in het hotel, het is net van eigenaar veranderd. De nieuwe baas staat achter de bar. Ook hij weet niets van het A4-tje, dat overigens nou niet bepaald mooi of kunstzinnig was. ‘Misschien hebben de vorige eigenaren het meegenomen, als herinnering,’ zegt hij. ‘Maar ik ken de geschiedenis, dus hebben we wel de foto’s van Indurain laten hangen.’

De geschiedenis van 20 september 1996, en niet 21 september zoals op het plakkaat stond. Dertiende etappe, dat wel. Van Oviedo naar Lagos de Covadonga, 159 kilometer.

Miguel Indurain wilde deze Vuelta helemaal niet rijden. Eind juli had hij voor het eerst zijn Waterloo in de Tour gevonden, na vijf jaar alleenheerschappij. Hoog tijd, vond de sponsor van zijn ploeg, bank Banesto, om na vijf jaar ook maar weer eens aan de ronde in eigen land mee te doen. Indurain wilde weigeren, maar werd verplicht. Hij vond dat een gebrek aan respect jegens zijn status; in augustus was hij in Atlanta nog wel Olympisch kampioen tijdrijden geworden. Maar hij wilde zijn ploegbazen Echávarri en Unzué niet afvallen, die zaten klem tussen de wensen van de geldschieter en het gevoel van hun renner.

Indurain was niet in vorm. Hij werd ziek, tijdens de ronde.

Voor ik me op vrijdag bij hotel El Capitán meldt, rijd ik met de auto eerst de route er naar toe, over de laatste vijftig kilometer in de carrière van Miguel Indurain. De berg op waar het fout begon te gaan. De Mirador del Fito, bijna aan zee gelegen, is pittig en prachtig. Groen. Iets meer dan zeven kilometer lang, van dertig naar 590 meter hoogte. Stukken met een stijgingspercentage van tien tot elf procent. Nooit een beslissende klim, want daarna wacht, traditioneel, Lagos de Covadonga, en niemand wil onnodig krachten verspelen in de twintig kilometer door het dal, licht oplopend.

Bovenop de Fito, of Fitu in het Asturisch, staat de Mirador die naam aan de klim geeft, een klein betonnen platform dat via een trap bereikbaar is. Daar opent de wereld zich voor mijn ogen, bijna 360 graden rond. ‘Je hebt geluk,’ zegt een oude man bij het koffiebarretje. ‘De meeste dagen zie je niets, is alles in nevelen gehuld.’ Maar nu: aan de ene kant de zee, aan de andere kant de Picos de Europa, met wolken die zich tegen hun flanken aan schurken. Natuur, overweldigend, aan alle kanten. Maar een wielrenner die afziet heeft daar geen oog voor. Indurain kwam alleen boven op de Fito, vier minuten achter de groep met favorieten. Niets voor hem. Hij kreeg aanmoedigingen en troostende woorden van andere renners en ploegleiders die voorbijkwamen; het was triest een groot kampioen zo te zien ploeteren. Er was nog een week Vuelta te gaan, maar Indurain had er geen zin meer in, geen kracht meer voor. En wist dat halverwege tussen de top van de Fito en de klim naar Covadonga het hotel lag waar zijn ploeg die dag kwartier maakte. Hotel El Capitán. Hij had er al vaker overnacht na een etappe. Die ene keer bijvoorbeeld, jaren eerder, dat hij in de afdaling van de Fito zijn pols had gebroken. Ook al een slechte herinnering aan een verdoemde plek.

Capitán, staat er op het vernieuwde bord op de gevel. Naast en achter de letters de tekening van een gespikkelde forel of zalm en een vishengel. De twee sterren geven aan dat het hotel niet heel bijzonder is, maar vrijwel altijd veel beter dan dezelfde categorie in Frankrijk of Italië. Wielrenners rijden graag de Vuelta omdat de hotels er beter plegen te zijn. El Capitán is heel eenvoudig. Kleine bedden met lakens en een deken, dunne muren waardoor alles vanuit de kamer ernaast letterlijk te horen en volgen is en een goedkoop restaurant. Een driegangenmenu ’s middags voor 10 euro. Soms met forel als hoofdgerecht. Op een typische Spaanse manier bereid: van de grill, met een plakje jamón serrano in de buik, om de wat flauwe riviervis een beetje extra smaak te geven. Hotel Rural staat er ook nog op het bord, een soort agrotoerisme, hotel van het platteland, maar dat is hier niet echt zo. De weg N-625 voor de deur is druk, Cangas de Onís is in de zomer een populair toeristenoord, vol terrassen, ijssalons en vooral Spaanse gezinnen. Onder de oude brug over de Sella verzamelen de kinderen zich om van een rots in het koude, heldere water te springen. Hij heet de Romeinse brug, en is een van de symbolen van Asturië, maar werd in de Middeleeuwen gebouwd.

Zaterdagochtend fiets ik even na zeven uur door de dan rustige hoofdstraat van Cangas, op zoek naar een barretje om te ontbijten. Bar-Restaurante Rio Grande is als enige open en zit vol met politieagenten, vuilnisophalers en andere mannen die al vroeg aan het werk zijn. Twee vrouwen zijn er, een agente en de vrouw die in de keuken een bocadillo de tortilla francesa voor me klaarmaakt, een broodje omelet. Iets warms, samen met een café solo de ouderwetse benzine om boven proberen te komen. Ik heb bedacht dat ik het incomplete verhaal van Miguel Indurain wil voltooien, precies de kilometers te fietsen waar hij 23 jaar eerder niet aan toe was gekomen, van het hotel naar de top. We schelen trouwens maar één centimeter en anderhalf jaar, maar daar houdt verder elke gelijkenis op.

De grote zwijger uit Navarra wist op 20 september 1996 dat hij op zijn eindbestemming was aangekomen toen hij ineens aan de linkerkant op de parkeerplaats van hotel El Capitán de bus van Banesto zag staan. De plek, kort achter een dikke rij bomen, verraste hem ogenschijnlijk, want hij reed rechts in het peloton dat de eenzame strijder inmiddels had bijgehaald. Onmiddelijk kneep hij in de remmen, gaf met zijn rechterhand een signaal aan de renners achter hem, klikte zijn rechtervoet uit het pedaal, maar kon niet direct oversteken en wachtte even voor de vangrail en een al jaren verlaten boerderijtje. De renner liet het peloton voorbijgaan tot vervolgens een ploegwagen inhield om hem, met hulp van een mecanicien, de weg te laten oversteken. Vlak voor hotel El Capitán stapte hij van zijn fiets. Te voet ging de ridder die het rondenrennen op basis van fabuleuze tijdritten, strak geregisseerde beklimmingen en ijzingwekkende afdalingen vijf jaar lang had beheerst af door een kleine voordeur, de duisternis in. Nooit meer zou hij als prof op de fiets te zien zijn; in januari 1997 kondigde Miguel Indurain na ruim drie maanden stilte zijn definitieve afscheid aan.

Tegen half acht fiets ik Cangas de Onís uit, over de Avenida Covadonga. Het is nog dertien kilometer tot de rotonde waar de werkelijke klim begint. Een historische in de Vuelta, een mythische, en dat terwijl het peloton hem pas in 1983 voor het eerst bedwong. Marino Lejarreta won de rit, Bernard Hinault werd tweede en zou een week later de Vuelta winnen. Hij noemde de rit de Spaanse Alpe d’Huez, de Spaanse verslaggevers doopten de klim tot Lagos de Hinault.

Het is doodstil op de weg. Ik had meer auto’s verwacht. In de zomermaanden gaat om half negen de weg naar de top dicht voor gemotoriseerd verkeer, mensen mogen vanaf dat moment slechts met een pendelbus naar boven. Of lopend, of op de fiets, natuurlijk. Er zijn grote parkeerplaatsen om de auto’s te stallen. Mede dankzij de aankomsten van de Vuelta is de streek zo populair geworden, de schoonheid van de bijzondere klim en die atypische top op iets meer dan 1100 meter hoogte trekt in de vakantie talloze Spanjaarden – en een langzaam groeiend aantal buitenlanders – naar dit meest toegankelijke deel van de Picos de Europa. Lagos de Enol is overigens de officiële naam, de Meren van Enol; het zijn twee betoverende gletsjermeren, Enol en La Ercina, omgeven door licht hellend grasland met grazende koeien. (En ja, Enol lijkt dus een beetje op Hinault.)

Covadonga ligt eigenlijk lager, aan de voet van de klim, bij de rotonde waar de slagboom staat. Links ga je de klim op, rechts naar het heiligdom, een basiliek waar in een grot een beeld van de Virgen de Covadonga staat, de beeltenis van de maagd Maria die niet alleen de beschermheilige van Asturië is, maar door gelovigen ook wordt beschouwd als de vrouw die aan de wieg stond van het huidige Spanje. Zo staat het ook letterlijk in het lied dat aan haar is geweid.

‘Gezegend is de Koningin van onze bergen / die als troon de wieg van Spanje heeft / en in de hoogte mooier schittert dan de zon. / Ze is Moeder en ze is Koningin, kom hier, pelgrims / je ademt bij haar goddelijke liefde in / en in haar huist de ziel van het Spaanse volk.’

Die lofzang komt door een gebeurtenis uit het jaar 722, toen de plaatselijke held, Don Pelayo, het Arabische leger hier een zware nederlaag zou hebben toegebracht. Met die overwinning in de Slag van Covadonga zou volgens de legende de Reconquista zijn begonnen, de herovering van het Iberisch schiereiland op de Moren, die met de val van Granada pas in 1491 zou worden voltooid. De heilige maagd zou een steentje hebben bijgedragen door voor een goddelijke regen van rotsblokken te zorgen die van de bergen rolden en het Moorse leger flink reduceerden. Verschillende geschiedschrijvers betwijfelen overigens dat die slag werkelijk ooit heeft plaatsgevonden en denken dat het een verzinsel was om Don Pelayo, die nog altijd nu in Asturië wordt vereerd als de grote patriot, een heldenstatus te bezorgen.

Ik laat de weg naar de kathedraal rechts liggen en draai om de rotonde heen. De slagboom is nog open, het meisje dat voor een kleine cabine staat wenst me geluk. Nog geen jaar eerder heb ik de weg in de auto gedaan, vijftiende etappe van de Vuelta, gewonnen door Thibaut Pinot. En het is net als op de Angliru: hoe anders is zo’n berg wanneer er geen wielerkoers aankomt. Hoe stiller, hoe indrukwekkender, hoe puurder. De vrolijke gekte van de tienduizenden toeschouwers en de eindeloze karavaan van fietsers die boven proberen te komen zorgt op zo’n etappedag wel voor sfeer, maar verhindert de bezinning en verpest de bekoring.

Het pandemonium van een etappe is vandaag ver weg. Ik kan begrijpen dat Miguel Indurain hier die dag niet wilde fietsen. Niet alleen vanwege zijn slechte benen. Al die mensen die hij had moeten verdragen, elke meter een schreeuw, elke bocht een duw, elke seconde een camera. Hij zocht zijn troost en rust op een eenvoudige hotelkamer.

Vandaag word ik tijdens 1 uur en 23 minuten klimmen door drie auto’s ingehaald. Ik kom twee renners tegen die nog vroeger naar boven zijn gegaan dan ik en nu afdalen. Op de top zijn twee wandelaars. Dat is al het menselijk leven op een zaterdagochtend in juli.

Lagos is niet de zwaarste klim, maar wel een veeleisende, door zijn onregelmatigheid, zei oud-renner Fernando Escartín, tegenwoordig parkoersbouwer van de Vuelta. De percentages schommelen tussen de zeven en vijftien procent. Kilometerslang verhullen de bossen de zwaarte; uitzicht is er dan niet, slechts die net zo aangename als verraderlijke groene corridor die langzaam naar boven leidt.

Wanneer de bomen beginnen te wijken komt de klap. La Huesera, het steilste deel van de hele klim. Bottenverzamelplaats, zo zou je het kunnen vertalen. Komt ook van die legende van de Slag van Covadonga; hier zouden de lichamen van talloze gestorven soldaten liggen.

Wat op dit stuk vaak verloren gaat is de kans van een wielrenner op een goede klassering of zelfs een zege in de Vuelta. Hier komen altijd de eerste demarrages; de sterksten blijven over, een slechte dag werpt je ver terug. La Huesera komt enkele honderden meters lang niet onder de veertien procent. Bij een bocht aan het einde van deze lijdensweg kan ik niet meer en stop ik even om longen en benen te laten herstellen en, als excuus, de omgeving in me op te nemen.

Het zicht begin slechter te worden, de wolken hebben het hoogste deel van de berg in hun greep, de zon is nog niet krachtig genoeg om ze te verdrijven. Maar vanaf La Huesera lijkt alles ineens eenvoudiger dan voorheen, ook al omdat er in het slot van de dertien, veertien kilometer klimmen een paar korte afdalingen zitten. Ik zie inmiddels nog maar vijftig meter voor me uit, de mist omhult me als een koele, donkere deken. Misschien is het lijden niet zo pijnlijk als je niet de rest van de klim voor je ziet. Gedempt geluid komt van beneden, de bellen van grazende geiten, af en toe een kreet van de herder. Dan vervagen ook die weer en ben ik alleen op de wereld.

Na de tweede afdaling ligt rechts het meer van Enol. Dat weet ik, omdat ik er tien maanden geleden ben geweest, op een zonnige middag. Het water ligt nog geen tien meter van de weg, maar nu zie ik het niet. Er hangt slechts een groot grijs gordijn.

Dan de afslag naar links, het laatste stukje klim die de ‘gewone’ fietsers op een etappedag niet mogen voltooien. Dan is het afgezet door de politie, hier eindigt het avontuur, de poging tot imitatie van de bewonderde wielergoden. Vandaag is er niemand om me tegen te houden, slechts een koe kruist herkauwend de weg. Nog 250 meter klimmen, de ultieme sprint waarin soms de etappezege wordt beslist. Waar de winnaar begint te juichen. En waar anderen zich verheugen dat hun zoveelste lijdensweg is voltooid.

De mist is nog dikker, de lucht is bezwangerd van vocht, alles is grijs in plaats van groen. Na een bocht en een laatste hellend stuk eindigt de weg naar Covadonga op een kleine rotonde rond een perkje met een steen. Ik zet de fiets tegen een vangrail gemaakt van een boomstam. Erachter is er niets meer, behalve de natuur.