Een kleine Spanjaard tussen Vlaamse reuzen
(Edwin Winkels, De Muur, maart 2009)
Over een onafgebroken strook kasseien van 22 kilometer reden in het voorjaar van 1958 mannen die Roger Hassendorfer, Albéric Schotte, Pierre Pardoen, Petrus Oellibrandt, Martin van Geneugden, Tino Sabbadini en Orphee Meneghini heetten. Ook Pino Cerami, Jacques Anquetil en Louison Bobet deden mee, trouwens. Zij waren, ondanks die soms wat Italiaanse namen, allemaal Belgen en Fransen, wat niet zo verwonderlijk was want van de 75 finishers van Parijs-Roubaix op die zonnige en wat winderige dag waren er 36 Belg en 31 Fransman. De anderen waren 5 Italianen, 1 Ier, 1 Brit en 1 Spanjaard.
Nog altijd, 51 jaar later, kan Miquel Poblet uit Montcada i Reixach, net boven Barcelona tussen twintig treinsporen, vijf snelwegen en twee cementfabrieken in, het niet verkroppen dat hij toen tweede werd. Op nog geen wiellengte. Een Spanjaard! De enige uit zijn land in die klassieker, tweede in een hel waarvan ze in zijn katholieke, door een dictator en strenge priesters geregeerde land nog nooit hadden gehoord. Waar tot Juan Antonio Flecha een halve eeuw later geen Spanjaard zich meer voorin zou durven mengen.
Helemaal niet slecht toen, want net achter Miquel Poblet uit Montcada eindigden Rik van Looy uit Grobbendonk, Rik van Steenbergen uit Arendonk en Fred de Bruyne uit Berlare als derde, vierde en zesde. Een kleine Catalaan tussen Vlaamse reuzen. Maar die man vóór hem, hè? Leon van Daele uit Brugge.
Wie?
“Ik had geen rekening met hem gehouden. Ik kende hem nauwelijks. Hij had nog nooit wat gewonnen. Ik draaide de wielerbaan op in het wiel van Van Steenbergen, ik dacht dat ik goed zat. We waren met een man of zes. Op de baan haalden we nog twee ontsnapten in, de Ier Elliott was er één van.”
Poblet is 81 jaar nu, maar uit zijn geheugen diept hij zonder enige aarzeling die laatste anderhalve ronde in Roubaix op, waar hij toch met door de kasseien ‘gemangelde hersens’ was gearriveerd.
“Raymond Impanis zat voorop, dat was een knecht van Van Steenbergen, die hem volgde. Ik reed derde, ideaal natuurlijk. Maar Van Steenbergen kwam te vroeg op kop, hield in toen we op het rechte stuk tegenover de finish reden. Ineens sprong die Van Daele naar rechts, hoog in de laatste bocht van de wielerbaan. Ik keek naar de andere Belgen, maar die deden niets. Ik raakte even ingesloten achter Van Looy. Toen heb ik een seconde te laat gereageerd. Van Daele dook met hoge snelheid uit de bocht naar beneden, ik sprong erachteraan, kwam steeds dichterbij maar kwam net tekort. Zo jammer, zo ongelooflijk jammer. Ik had Paris-Roubaix zó graag gewonnen. Nog altijd is het geen Spanjaard gelukt, hè?”
Het was net niet het jaar van Miquel Poblet , 1958. Tweede in Roubaix, tweede in Milaan-San Remo, tweede in Milaan-Turijn, tweede in de Ronde van Lombardije, tweede in Rome-Napels-Rome, derde in Parijs-Brussel, vierde in Parijs-Tours. Hij somt ze achter elkaar op, uit zijn hoofd.
Sancho Panza noemden ze hem soms in het peloton, een wat kleine gezette Spanjaard die in al die klassiekers een exotisch verschijnsel was. Spanjolen, die reden in de grote rondes en vlogen alleen maar over de bergen, zoals adelaar Federico Martín Bahamontes in die tijd deed. Maar Poblet kon óók klimmen. Er zijn mooie foto’s uit de Tour, bijna boven op de Tourmalet. Poblet demarreert uit een kopgroep die bestaat uit Louison Bobet, Charly Gaul en Jesús Loroño. Er ontbreekt er nog één op die foto, zegt hij. Jan Nolten, de Nederlander. Met hem was hij naar dat groepje toegesprongen. “Waar is Nolten? Ik zie hem niet, hij moet achter de auto’s zitten.”
Die dag finishte Poblet uiteindelijk op meer dan 10 minuten, want de Aubisque volgde nog. Toch: hij won in totaal 105 etappes in de verschillende ronden, waarvan 22 in de Giro, 3 in de Tour en 33 in de Volta a Catalunya, zijn achtertuin.
Miquel Poblet i Orriols werd op 18 maart 1928 geboren in Montcada, waar hij nu nog steeds woont en het plaatselijke sportpaviljoen zijn naam draagt. Er is ook een straat met zijn naam. En een fietswinkel, natuurlijk, jaren geleden overgenomen door zijn neef. Hij rijdt in een Mercedes en heeft een groot huis aan de rand van het stadje, in de jaren zeventig gebouwd van het vele geld dat hij van Philips kreeg voor de verkoop van de fabriek, zíjn fabriek in Montcada. Een mooi verhaal, zegt hij, hij zal het zo vertellen. De bovenste verdieping van de woning is een klein museum van bekers, foto’s, vaantjes, shirts (le maillot jaune, la maglia rosa, hij droeg ze allemaal) en stokoude fietsen met de eerste gepatenteerde versnelling van Campagnolo uit 1944. Op de wielerfoto’s staat hij altijd met een vroeg kalend hoofd, nu heeft hij een grijs-geel toupetje op. Zijn vrouw kijkt naar de Italiaanse TeleCinque, want ze verbleven lange periodes in Italië.
Dat Sancho Panza, zegt hij, toch wel ijdel, was niet zijn meest gebruikte bijnaam. Dat was el bebé, de baby. Omdat hij zo jong was, zo klein ook. Te jong eigenlijk om te mogen wielrennen. Hij deed mee in de plaatselijke koersen van de festa major, de zomerse dorpsfeesten, en won er vaak. Zijn vader, ook wielrenner, vond dat hij zich maar bij de bond moest inschrijven, dan zou hij met zijn licentie tegelijk een verzekering krijgen. Samen gingen ze naar het kantoor van de wielerbond.
“Wat wil jij?” vroeg de man achter het bureau.
“Ik wil wielrenner worden.”
“Hoe oud ben je?”
“Zestien, meneer.”
“Dan moet je over twee jaar terugkomen.”
De kleine Miquel moest huilen, de man van de bond kreeg medelijden.
“Van welk jaar zei je ook alweer dat je was? 1926?”
“Nee meneer, ik ben van ’28.”
“Oké, ik vul het hier in, 18 maart 1926.”
“Nee, meneer, het is 1928.”
“Ja, dat zeg ik, 1926. Hier is je licentie.”
Het jaar erop, in 1945, boekte el bebé Poblet zijn eerste twee officiële overwinningen, in de GP Sabadell en de Trofeu Jaumandreu. Er zouden er, tot 1962, nog 212 volgen. Maar één ervan zal voor eeuwig ver boven de rest uitsteken. Of eigenlijk twee. Twee keer won Miquel Poblet Milaan-San Remo, in 1957 en ’59. Beide een historische daad in de Spaanse wielergeschiedenis. Die van 1957, omdat het de eerste zege van een Spanjaard in een klassieker was. De tweede omdat daarna 45 jaar lang geen Spanjaard er meer in slaagde een grote klassieker te winnen, de eigen Clásica de San Sebastián niet meegerekend. Oscar Freire was Poblets opvolger in San Remo in 2004 en 2007, Alejandro Valverde won Luik-Bastenaken-Luik in 2006 en 2007 en Juan Antonio Flecha werd net als Poblet tweede (2007) en derde (2005) in Parijs-Roubaix, een klassieker die anno 2009 net als de Ronde van Vlaanderen, de Amstel Gold Race en de Giro di Lombardia nog altijd geen Spaanse winnaar kent.
Hét verhaal van Miquel Poblet, zijn halve levensverhaal, gaat over die primeur in 1957 in La Primavera, wat eraan voorafging en wat er volgde. Niet zozeer de beklimmingen over de Capo Mele, de Capo Cerva en de Capo Berta – de Cipressa en Poggio werden toen nog niet genomen -, of het gekkenhuis na de streep, maar meer de hectiek tien dagen eerder, vooraf aan Milaan-Turijn, de opwarmer voor San Remo, en zijn wieler- en levenswandel in de jaren erna. Een verhaal over jaloezie, ijskasten, een schreeuwerig groen shirt, een handtekening op een pakje sigaretten, een kapotte Lancia, generaal Francisco Franco en, bovenal, Il Commendatore.
Het begon allemaal toen Miquel Poblet vroeg in het wielerjaar 1957, zoals gebruikelijk, verschillende koersen in Spanje won. In het buitenland had hij in de jaren ervoor al de Midi Libre, twee etappes in de Tour en vier in de Giro gewonnen. Geen grote onbekende dus, maar bijna al zijn wedstrijden koerste hij voor Faema in eigen land. Totdat Alfredo Giorgi, correspondent van La Gazzetta dello Sport in Barcelona, het tijd vond hem eens in de Italiaanse voorjaarsklassiekers, door zijn krant georganiseerd, te laten starten. Giorgi belde met Leanco Guerra, vroeger als renner de ‘menselijke locomotief’ genaamd, nu ploegleider van Faema International, een ploeg met vooral Belgische coureurs. Poblet mocht naar Milaan komen, kreeg 250.000 lire om zijn vliegreis en hotel te betalen en aan Milaan-Turijn en Milaan-San Remo mee te doen.
“Kom ik daar aan, blijkt Rik van Looy, de absolute kopman van Faema, van niets te weten. En hij wilde mij er niet bij hebben. In zijn team werkte iedereen voor hem, de sprinter, de favoriet. Hij wist dat ik een concurrent was, die wilde hij er niet bij in zijn eigen ploeg. De ploeg was vol, zeiden ze me. Als we er één knecht uithalen om jouw te laten rijden, dan doet Van Looy niet mee.”
Daar stond de kleine Catalaan, alleen in Milaan. Hij belde met Giorgi van de Gazzetta, vroeg wat hij nu moest doen, of hij dat geld moest teruggeven. De journalist belde vanuit Barcelona zijn bazen, machtige mannen in het Italiaanse wielerland, oprichters van de Giro, en die waarschuwden de organisatie van Milaan-Turijn. Poblet, drager van een gele trui het jaar ervoor, kon niet meedoen…
Er kwam een oplossing van twee kanten. Poblet kon zich inschrijven bij de isolati, de renners die geen ploeg hadden. Zo’n 250 man deden in ploegverband mee, voor 25 van die kleine zelfstandigen werd er extra plaats ingeruimd. Zij kregen een volgwagen met vier reservewielen en een mecanicien mee, maar voor Poblet kwam extra steun uit onverwachte hoek. Giovanni Borghi, één van Italië’s grootste zakenmannen én sportliefhebbers, had zojuist zijn wielerploeg opgedoekt. Il Commendatore was het gebrek aan successen zat. Al twee jaar lang hadden de mannen van Ignis, de Italiaanse koelkastgigant die Borghi had opgebouwd, niets gewonnen. Hij stak zijn geld liever in de andere sporten die hij ook sponsorde, een basketbalteam uit Varese – waar nu een straat naar Borghi is vernoemd – en twee boksers, de wereldkampioenen Sandro Mazzinghi en Duilio Loi.
De ontslagen ploegleider, Berecchia, wilde Poblet wel bijstaan. Hij had de wagen nog en een stapel Ignis-shirts, gifgroene wollen truien met de naam in het groot erop. “Kies de beste negen man van de isolati en vorm een ploegje, zei de organisatie me. Dus ik naar die jongens toe, vragen of ze me wilden helpen om te proberen te winnen. De premie zouden we delen.”
Miquel Poblet won de semi-klassieker en verdeelde de 150.000 lire onder zijn tijdelijke makkers. De dag erop belde Caterina, de secretaresse van Giovanni Borghi, haar baas op. Of hij de krant al had gezien. Nee. “Koop alstublieft de Gazzetta dello Sport en kijk naar de foto op de voorpagina.”
Il Commendatore had niet eens geweten dat er een ploeg onder de naam van zijn fabriek had meegedaan. En van Poblet had hij nog nooit gehoord. Hij reisde direkt naar Milaan af, waar de meeste renners die week verbleven om de Primavera voor te bereiden. Hij trof Poblet in het hotel, omhelsde hem uit dankbaarheid.
“Hoeveel heb je verdiend in Turijn?”
“150.000 lire, gedeeld door tien.”
“En hoeveel wil je verdienen?”
Borghi zei hem dat de Ignis-ploeg tóch zou blijven koersen, met Poblet als kopman.
“Maar ik heb een contract met Faema, meneer.”
“Dat komt wel in orde, vanaf nu staat je bij mij onder contract.”
Er was geen papier voorhanden, Il Commendatore schudde een pakje sigaretten leeg en stelde op het doosje een contract op, met zijn handtekening eronder.
“Vul jij maar het bedrag in dat je wilt hebben.”
Poblet belde naar Barcelona, naar de mensen van Faema en van de wielervereniging Sants, waar hij ooit was begonnen en waar zijn licentie geregistreerd stond. Hij kreeg alle vrijheid. Sterker nog, hij mocht later dat jaar de hele Spaanse Faema-ploeg als Ignis-jongens meenemen naar de Giro en alle andere Italiaanse koersen die hij nog zou rijden.
Maar eerst Milaan-San Remo, de wraak op Rik van Looy. Toen ze na 200 kilometer Savona voorbijreden om de Bloemenriviera op te fleuren waren er nog maar zo’n zeventig tot negentig man in het peloton. Vooraan zuchtten de restanten van een kopgroep van 15 man die op de Passo del Turchino uit elkaar was gevallen.
“Barone bleef als laatste weg,” weet Poblet nog. De Fransman ging alleen de Capo Mele en de Capo Cervo over. “Op de Capo Berta viel De Bruyne aan, ik volgde. Daar pakten we laatste vluchters behalve Barone.”
In de prachtige, smalle doorgang van Imperia over de Via Silvo Bonfante, de Piazza Dante Alighieri en de Via della Repubblica, op de lange, bochtige kustweg naar San Remo, had Nicolas Barone nog een minuut voorsprong maar hij besloot te wachten op het groepje dat achter hem was ontstaan: Fred de Bruyne, die het jaar ervoor gewonnen had, Miquel Poblet, Julien Schepens, Jozef Planckaert en Brian Robinson. De slag was geslagen, de winnaar kwam uit dat groepje.
Met een fietslengte voorsprong versloeg Poblet de De Bruyne in de sprint, het groen van Ignis werd direct door een grote menigte omgeven.
“Ik kon het niet geloven, een week eerder dacht ik niet eens mee te kunnen rijden. En dan zo’n klassieker winnen, als eerste Spanjaard. In Spanje is er nooit echt waarde gehecht aan de klassiekers, nu nog steeds niet. De Tour, de Vuelta, de Giro, dat is wat wij verwacht werden te rijden en te winnen.”
Boven, in zijn museum, heeft Poblet een grote ingelijste foto hangen van hemzelf met Giovanni Borghi. Il Commendatore plet hem bijna, lijkt hem op de wang te kussen of iets in zijn oor te zeggen.
“Hij deed me direct een bijna nieuwe Lancia kado, die was eigenlijk van zijn dochter. Maar ik kon de auto niet naar Spanje importeren, dus ik heb hem altijd in Italië laten staan.” Eens wilde hij de Lancia gebruiken om van Milaan naar Rome te rijden, voor de klassieker naar Napels en terug, eentje waarvan de meeste kilometers achter motoren werden afgelegd. Het oliecarter ging echter kapot. “De auto heb ik ergens onderweg bij een garage laten staan, die heb ik nooit meer gezien. Later kocht ik een AlfaRomeo, die ik wel naar Spanje kon meenemen.”
Al werden zijn twee zege’s in Milaan-San Remo niet zo gewaardeerd als de Tour-zege van Bahamontes in 1959 (en de gelijktijdige triomftocht door Europa van Real Madrid tussen 1956 en ’60), Poblet was toch een beroemdheid geworden, wat hem na het besluiten van zijn carrière eind 1961 goed van pas kwam. Tot die tijd was hij voor Ignis blijven koersen, of stak hij een helpende hand uit naar de mannen van Fides, het tweede merk van de koelkastenfabriek.
“In 1961 ging ik naar Borghi toe. Ik zei, commendatore, wat nu? Ik kan niet meer doen dan wat ik gedaan heb. Ik wil stoppen, maar moet wel blijven verdienen.”
De grote baas stelde hem voor de officiële importeur in Spanje van Ignis te worden. Electrische koelkasten, bovendien, die kenden ze in het achterlijke Spanje nog niet.
Maar koelkasten uit het buitenland halen, dat ging niet zomaar. Spanje beschermde zijn eigen fabrikanten, van buiten was er weinig welkom. Miquel Poblet moest daarom proberen een audiëntie bij Francisco Franco te krijgen. Poblet is een ras-Catalaan, spreekt de taal die de dictator verbood, maar wist ook dat hij zonder de steun van de leider, El Caudillo, niets kon beginnen. Hij liet een koelkast naar de regeringsgedelegeerde van sport sturen, een soort onderminister, en die regelde vervolgens de ontvangst in Madrid.
“Dus ik naar de caudillo toe en het eerste wat hij mij vroeg was of ik niet beter het Spaanse wielrennen kon helpen ontwikkelen in plaats van in zaken te gaan. Maar ik was wel klaar met het fietsen toen, wilde graag die ijskasten doen. Importeren kan niet, zei Franco me, maar ik mocht de Ignis-koelkasten wel in Spanje gaan bouwen. Moest ik beloven dat de Italianen maximaal 50 procent van het kapitaal zouden leveren en ik de andere 50.”
Poblet vond in Badalona, net boven Barcelona, een oude fabriek van ijskasten – die gewoon nog door ijsblokjes werden gekoeld – en bouwde die om. Il Commendatore leverde hem uiteindelijk 90 procent van de technologie en het kapitaal, “maar dat hoefde Franco natuurlijk niet te weten.” Om de dicator gunstig te stemmen gingen de eerste 15 ijskasten naar Carmen, diens vrouw. Zij zou ze weer onder het Rode Kruis hebben verspreid.
De koelkasten waren een groot succes, Poblet liet een grotere fabriek bouwen in zijn eigen dorp, Montcada i Reixac, en had 250 werknemers in dienst tot 12 jaar later Giovanni Borghi zijn merk Ignis aan Philips verkocht. “Eerst verkocht ik de helft van mijn fabriek aan Philips, maar ze wilden de produktie verdubbelen, het allemaal veel groter doen. Toen ben ik er helemaal uitgestapt. Ja, van dat geld heb ik onder anderen dit huis kunnen bouwen.”
Om bezig te blijven, werd hij importeur in Spanje van allerlei fietsmerken. Later opende hij de fietswinkel. Nu is hij gepensioneerd en bezig een expositie op te zetten over zijn eigen carrière. Voor zover hij heeft kunnen nagaan, heeft Miquel Poblet tussen 1944 en 1961 liefst 450.000 kilometer gefietst, ‘alleen de geregistreerde kilometers zijn dat, hè’, en bijna alles gewonnen wat hij kon winnen, alle koersen waaraan hij ooit eens heeft meegedaan, op maar heel weinig uitzonderingen na. De Ronde van Vlaanderen, die reed hij ook een keer, maar dat was niets voor hem. Parijs-Roubaix, dat wel. Hij werd er ook nog eens derde, in 1960, het jaar dat de race voor het eerst live op televisie was en Tom Simpson kilometerslang vooruit reed. Poblet won de sprint van het peloton, achter de ontsnapten Cerami en Sabbadini, en stak de hand licht omhoog, alsof hij de kasseienkoers, een jaar voordat hij met wielrennen zou stoppen, toch een beetje had gewonnen.