Frank Rijkaard

Een week met Rijkaard

(Hard Gras, maart 2005)

 Soms, niet alleen door die eeuwige, kortgeknipte dreadlocks, maar vooral door het volledig ontspannen lichaam en de vrije geest temidden van het kabaal van de voetbalgekte, lijkt het alsof de trainer zich de eeuwige rust van Bob Marley eigen heeft gemaakt. Als hij dan ook nog het ene sigaretje na het andere opsteekt zou de tabak eigenlijk naar lekker gras moeten ruiken. Op dat soort momenten, en dat zijn er veel, hoort Frank Rijkaard niet in het kantoortje zonder ramen in de diepe ingewanden van een immens stadion thuis, of achter de schreeuwende micfroons van een strakke tafel, maar op een zonnig strand van Jamaica. Dan krijgt hij een gelukzalige blik op het gelaat en is het achter de donkere ogen en de halve glimlach op de volle mond moeilijk enige hoogte van hem te krijgen.

“Ga je nog wat leuks over Mourinho zeggen?”

“Over wie?”

Er is wat lawaai op de achtergrond, camera’s worden afgebroken. De vragensteller denkt dat de coach hem niet heeft gehoord.

“Over Mourinho…”

“Wie is dat?”

Geen spoor van een cynisch lachje, slechts een vragende blik die oprecht lijkt. De vragensteller voelt hoe hij wordt uitgekapt en de bal door de benen krijgt gespeeld, maar kan het zich niet voorstellen. ‘Die arrogante eikel van Chelsea’, had de gepaste reactie moeten zijn. Maar als Rijkaard de vraag echt niet goed gehoord heeft?

“Mourinho, je weet wel, de coach van…”

Hij loopt al weg, draait zich nog even om, en op het gezicht verschijnt een brede grijns.

“Grapje.”

Er zijn nog vier lange dagen te gaan voor Barcelona-Chelsea. De prijs voor een betere tribuneplaats is 147 euro voor de socio’s en 155 voor de niet-leden. De goedkoopste tickets, hoog in de hel van de derde ring, vanwaar de spelers kleine poppetjes lijken en de rugnummers onleesbaar zijn, alsof je van de Eiffeltoren naar het gekrioel op een amateurveldje langs het Champs du Mars staat te kijken, kosten 62 en 65 euro. Het concert van U2 dit najaar, óók in het Camp Nou, is goedkoper en dan weet je vooraf meestal dat je waar voor je geld krijgt. Bij een voetbalwedstrijd niet. Bij het aanschouwen van Chelsea zullen veel van de 98.000 toeschouwers zich die woensdagavond bekocht voelen.

Grapje? Demetrio Albertini stond versteld van zijn vroegere maatje op het middenveld bij AC Milan, de man met wie hij zoveel minuten op het veld en de kleedkamer deelde, een kameraadschap van de ervaren Nederlandse rot en de nieuweling, negen jaar jonger, die uitgroeide tot een vriendschap waarbij niet veel woorden nodig waren.

Eerst was er het telefoontje, net na nieuwjaar.  “Het leek me eerst een grapje toen Frank belde. ‘Wat doe je bij Atlanta?’ vroeg hij. Ik zei dat ik dichtbij m’n familie wilde zijn, dat ik daarom in Bergamo was gaan spelen, niet zo ver bij Milaan vandaan. ‘Zou je niet bij mij willen komen spelen?’ Stop, stop, Frank, zei ik. Als je me in Barcelona wilt hebben omdat ik een vriend van je ben, dan weet ik het nog niet. We kunnen niet onze vriendschap voor zoiets op het spel zetten. Maar als je denkt dat ik iets aan de ploeg kan toevoegen, dan doe ik het.”

Rijkaard had een verdedigende middenvelder nodig. Edmilson en Motta, de twee Brazilianen die hij voor die stek had, scheurden in het begin van het seizoen hun kruisbanden, net als Larsson en Gabri. Een mysterieuze epidemie waar bijna niemand het meer over heeft, want het is goed blijven gaan. Albertini kwam en verbaasde zich over de man die hij al tien jaar niet meer op een voetbalveld was tegengekomen. De laatste keer was op 24 mei 1995 in Wenen. Toen waren ze rivalen.

“Het is een beetje vreemd hem als trainer te hebben, vooral nu ik hem zoveel hoor praten. Hij was nooit zo’n prater. Maar hij is enorm uitgebalanceerd, en dat merk je ook aan de ploeg. Hij is niet iemand die op het ene moment uitzinnig is en het volgende depressief. Frankie is iemand die altijd de middenweg zoekt.”

Niet zo’n prater. Rijkaard heeft het al zo vaak gehoord. Praten hoort bij het trainer zijn, meer dan bij het speler zijn. “Maar je moet niet praten om het praten.”

Vroeger leek hij, van buitenaf, moeilijk contact te maken. Hij was geen leider, werd er lang gezegd. Hij was de stille kracht van Ajax, AC Milan, Oranje.

“Ik kan me wel voorstellen dat sommigen zeggen dat ik een moeilijke prater was, maar de mensen die dichterbij me staan weten dat dat absoluut niet zo is. Waar veel mensen zich op verkijken is dat zij denken dat je met schreeuwen veel kunt bereiken. Nee, het is geen grote mond, dat wil ik niet zeggen, maar het is wel steeds de aandacht op zich vestigen. De mindere praters zijn mensen die vaak observeren. Stille spelers, stille mensen hebben tijdens hun carrière heel veel gezien, door goed te observeren. Niets moet, in het voetbal. Het is belangrijk voor jezelf dat je tevreden bent met wat je doet. Een prater kan net zo tevreden over zichzelf zijn als een stille. Je moet niet dingen gaan doen omdat dat moet, je gaat niet acteren, je anders voordoen dan je bent. Ik had trainers die geen woord tegen me zeiden, maar er was wel heel veel wederzijds respect. Dat ging heel lekker. En trainers die hun mond niet hielden, en dat klikte niet. Maar ook omgekeerd, trainers die heel veel spraken en het ging wél lekker. Iemand die heel veel schreeuwt en zo van nature is, daarin gelooft, dat kan ook werken. Het ligt eraan hoe de groep in elkaar zit. Iedereen, in wat hij doet, moet dicht bij zichzelf proberen te blijven. Tevreden zijn me jezelf, en dat kun je uitstralen. Er is geen regel, als het maar authentiek is. Een groep, en vooral de humoristen en de mensen die observeren, die prikken er heel snel doorheen als ze zien dat iemand niet echt is en iets loopt te spelen.”

Humoristen?

“Ja, de goede observeerders zijn vaak ook mensen met veel humor, die zien heel veel. Zij zijn de eersten die een verspreking van de trainer, een verkeerde uitleg of iets wat opvalt in de gaten hebben. Dat hebben ze direct in hun hoofd zitten en dat doen ze daarna ook na in het groepje waar ze deel van uitmaken. Daar wordt de spot mee gedreven. Humoristen zijn mensen die heel veel indrukken opdoen.”

Gaat dit over Rijkaard, de rustige observeerder met gevoel voor humor?

“Ik praat in het algemeen, hoor.”

En hij gaat snel verder, want een ego is hem vreemd.

“Het kan zijn dat die stille mensen al die indrukken later, als ze in een andere functie gaan werken, allemaal naar buiten brengen, op wat voor een manier dan ook. Dat zou kunnen. Laten we eerlijk zijn, de mensen die heel veel aandacht pakken en roepen en praten, noem maar op, die zullen later gewoon verdergaan met de indruk die ze van zichzelf hebben, maar niet met wat er in al die tijd rondom hen is gebeurd. Je moet ook kunnen observeren.”

“Ik ben degene die er tijdens de trainingen bovenop zit. Frank kijkt en observeert,” bevestigt assistent Henk ten Cate. Samen hadden ze in de zomer van 2003 bondscoach van de Antillen kunnen worden, zich als Bob Marley in Jamaica kunnen voelen. Maar toen sprak het orakel en zei Johan Cruijff tegen de nieuwe voorzitter Joan Laporta dat hij Rijkaard naar het Camp Nou moest halen, ook al omdat Guus Hiddink en Ronald Koeman niet voor één miljoen euro naar Barcelona wilden komen. De eerste heeft daar nog geen spijt van gehad, de tweede misschien een beetje. Hij heeft zijn nieuw gebouwde huis op de flanken van de Tibidabo-berg inmiddels aan de buurman verkocht, want een trein als die van Barcelona komt niet elk jaar voorbij en Rijkaard lijkt nog een lang traject te hebben gaan. Het eerste half jaar reed die trein nog door de zwarte tunnel van de voorgaande vier jaar, pas begin 2004 begon het licht weer te schijnen.

Sindsdien buldert de lach weer door de grijze gangen van het CampNou. Lange tijd waren ze leeg, klonk er slechts de holle echo van een beklemmende droefenis. Rijkaard en Ten Cate zagen dat al op de eerste dag van hun nieuwe avontuur. Depressieve voetballers na vier jaar vol pijnlijke nederlagen met vier ongeschikte trainers, twee hysterische voorzitters, een lege kas. FC Barcelona was op de bodem beland. De bodem van een heel diepe put.

Nu is het dagelijks overvol in de catacomben, met journalisten en toeristen. Barça is weer hot. De sportkranten verkopen beter als het goed gaat, in de café’s wordt meer bier geschonken, mannen en enkele vrouwen zijn minder sjagrijnig thuis. De culés, de Barcelona-supporters, eten ‘s avonds weer, zijn niet meer op onvrijwillig dieet door de bittere nasmaak van wéér een afgang. Ze zijn zelfs trots op een heroïsche Europese uitschakeling door het benepen Chelsea. Want er komt weer een kampioenschap aan, als het goed is, iets waar in de laatste dertig jaar vrijwel altijd Nederlandse trainers voor nodig zijn geweest, Rinus Michels in 1974, Johan Cruijff in ’91, ’92, ’93 en ’94 en Louis van Gaal in ’98 en ’99. Slechts Brit Terry Venables glipte daar tussendoor met de titel van ’85.

Kampioenschap? Heb het er nog niet over met Frank Rijkaard. ,,Natuurlijk ben ik tevreden over de competitie, maar het is niet goed te vroeg tevreden te zijn. Ook de spelers kunnen nog niet tevreden zijn.” De inhaalrace vorig seizoen was opzienbarend, op Real Madrid werden 23 punten goedgemaakt, maar Valencia bleef buiten bereik. Dit seizoen telt de tweede plaats niet meer. Zelfs de Champions League is uiteindelijk ondergeschikt aan de glorie die aan het einde van de doodvermoeiende en loodzware tocht van 38 wedstrijden wacht.

Een lang seizoen waarin tevens de coach moeilijke momenten kent, ook al gaat het goed met de ploeg en is de vermoeidheid niet aan hem af te zien. Tegenwoordig schrijft hij het zelf op, die verstopte, onzichtbare gevoelens. ‘Enkele woorden’, heet zijn column op zijn eigen, nog maagdelijke website, waar de ritmische tonen van Coldplay de bezoeker aangenaam begroeten. ‘Toeval?’ is de kop van zijn bijdrage van maart 2005, geschreven vóór de aftocht in Londen.

We hebben allemaal wel eens dat gevoel gehad… dat we een beetje ‘down’ zijn. Hoewel we natuurlijk de voorkeur geven aan het ‘licht’, zijn het de donkere gedachten die ons beheersen. Hoe kom je uit zo’n situatie? Waar kun je de motivatie vinden? Degenen uit onze omgeving aanklampen, in de hoop dat ze ons de oplossing geven, dat dient nergens toe… Je mág niets vragen , slechts in alle nederigheid ontvangen. Kort geleden had ik één van die moeilijke momenten… De persoon die me weer kracht gaf opdat de zon opnieuw ging schijnen, deed niets anders dan te consateren wat ik werkelijk nodig had. Hij wenste slechts dat ik kon handelen op mijn manier, rustig en efficiënt, in deze bewogen wereld. Ik geloof niet in het toeval maar, toevallig, heette die persoon Ángel, ‘Engel’.

 

Elke keer als FC Barcelona uit de kleedkamer van het Camp Nou de weg naar het veld opzoekt en eerst enkele trappen afdaalt, ligt rechts het trouwe kapelletje, dat alle hervormingen heeft doorstaan. Een enkeling kruist de vingers devoot bij het aanschouwen van La Moreneta, de zwarte maagd van het klooster op de nabije bergketen van Montserrat. Rijkaard is geen kerkganger.

“Ik geloof wel dat er meer is tussen hemel en aarde. Wat? Ik denk dat we onderdeel zijn van een groter geheel. De natuur is sterker dan de mens, en daar moet je dan ook heel veel respect voor hebben.”

Op de hectische avond van 23 februari hoort de maagd in haar kapelletje de kreten, het gescheld en een enkele klap vanuit de spelerstunnel. Het is rust bij Barça-Chelsea, maar niet rustig in het hoofd van sommigen. De spelers zijn al de glazen deur aan het einde van de trappen door, op weg naar de kleedkamer. Rijkaard loopt met scheidsrechter Anders Frisk op.

“Good evening, ref.” Hij had de Zweed nog niet begroet, vandaar.

Maar na de vriendelijke hand moet de lange staat van dienst als speler even worden aangesproken. Het staat 0-1, door een eigen doelpunt van de vreemdste vogel van het elftal, Braziliaan Juliano Belletti, die de ene dag vrolijk iedereen om de hals vliegt en de volgende als een spook door het stadion dwaalt, in zichzelf gekeerd en voor niemand aanspreekbaar. Op het veld holt hij bewonderenswaardig van rechtsachter naar rechtsvoor en weer terug, maar nu heeft hij de bal uit een voorzet van de ontsnapte Duff achter doelman Valdés gegleden. Chelsea had nog niet eenmaal op doel geschoten en stond toch voor.

,,Ze spelen anti-voetbal, scheids, daar zou u eens tegen moeten optreden.” Het is alles wat Rijkaard tegen Frisk kan zeggen. De statistieken én het spelbeeld geven hem gelijk. Barcelona heeft in de eerste helft 12 keer geschoten, waarvan twee keer op doel. Chelsea produceerde twee afzwaaiers. Barcelona maakte vijf overtredingen, Chelsea tien. Barcelona had 64% balbezit, Chelsea de resterende 36%. Dezelfde cijfers als twee weken later in de return.

Twee Portugese assistenten van Chelsea springen op tilt. De keeperstrainer blokkeert de weg van Rijkaard en Frisk, die aan de Barcelona-kant van de spelerstunnel de trappen beklimmen. Tot vorig jaar stonden er een soort tralies om de twee rivaliserende ploegen van elkaar te scheiden, nu slechts een lage armleuning.

,,Jij naar jouw kant,” zegt Barcelona’s dikbuikige elftalbegeleider Carlos Naval tegen de boomlange keeperstrainer. Die slaat met een klap de arm van de Catalaan opzij. De arm vliegt met eenzelfde kracht, als een boemerang terug. Rijkaard heeft de stoeipartij niet in de gaten. Da’s maar goed ook. ,,Degene die aan Carlos komt, krijgt met Frank te maken. Als hij dat gezien had, was hij erop af gevlogen,” zegt een ingewijde.

Enkele minuten na rust stuurt scheidsrechter Frisk Chelsea-spits Didier Drogba met een tweede gele kaart van het veld.

“Verbaast het u,” vraagt de presentator van een Catalaans radioprogramma aan socioloog Sebastiá Serrano, “dat Rijkaard, die naar buiten toe zo’n ongelooflijk rustige indruk maakt, af en toen behoorlijk tekeer kan gaan in de kleedkamer?”

“Nee, dat verbaast me niet. Een leider moet zich af en toe laten gelden. Je kunt het zien aan een mannetjesleeuw. De vrouwtjes brullen veel vaker, maar heel soms laat hij zich horen, om even te laten merken wie er werkelijk de baas is.”

“Ja, schreeuwen, tuurlijk doe ik dat ook wel eens,” geeft Rijkaard toe. Hij kan ontploffen als de vrede, de rust van de kleedkamer, zijn gekoesterde en sterk beveiligde heiligdom, in gevaar komt. Inmenging van buitenaf, een bestuurslid of een journalist die met een uitspraak interne onrust kan veroorzaken.

Gespeelde boosheid? “Nee, ik ben niet zo’n acteur. Als ik boos ben, ben ik het echt. Maar ik ben niet vaak kwaad, omdat ik meestal begrip heb voor situaties, hoe die zijn ontstaan. Ik ben vaak meer verbaasd dan kwaad.”

Zo heeft hij meer met verbazing dan met woede de intimiderende spelletjes van collega José Mourinho aanschouwd. De Portugees vindt zich een betere trainer, zo liet hij met cijfers blijken, minder dan een week voor de eerste confrontie. Oh ja, Rijkaard was wel een beter voetballer geweest, maar dat telt nu niet meer. Mourinho had als trainer al alles gewonnen. De toon was gezet, maar meer rond Rijkaard dan bij hemzelf.

Een dag later, persconferentie  vooraf aan Barcelona-Mallorca. Er zijn ook Engelse verslaggevers. ,,Mourinho zegt dat hij meer prijzen heeft behaald als trainer. Wat vind u daarvan?” vragen ze. “Daar geef ik met genoegen antwoord op, maar pas ná de wedstrijd tegen Mallorca. Die komt als eerste, die is het belangrijkste. Daarna gaan we pas aan Chelsea denken.”

Dan is het dinsdag, 28 uur vóór de titanenstrijd tussen de leiders van de Primera División en de Premier League. De NOS-verslaggever mag, in het Engels, van start gaan en duikt er gelijk op in.

,,Wat vind je ervan wat Mourinho heeft gezegd?”

Zo werkt het bij Rijkaard niet. “Ho, wacht even, laten we bij het begin beginnen. Je moet specificiek zijn. Is er een statement, wat heeft hij gezegd?”

“Nou, dat hij als trainer meer prijzen dan jij heeft behaald.”

“Ja, Mourinho is één van de coaches die heel veel heeft bereikt, goede resultaten heeft behaald.”

Dagenlang is het duel tussen de coaches opgewarmd, en dan komt Rijkaard met die diplomatieke antwoorden. Verslaggevers voor en achter het dozijn camera’s zijn teleurgesteld.

“Maar je zei vrijdag dat je vandaag op Mourinho zou reageren,” probeert een meisje van de radio.

“Nee, ik zei vrijdag dat ik die dag niet over Chelsea wilde praten, maar over de wedstrijd tegen Mallorca. Nu praat ik over de wedstrijd tegen Chelsea, maar er is niets om op te reageren.”

De pijltjes die Rijkaard naar zijn tegenstander wil gooien zijn niet zo goed zichtbaar, althans, hij lanceert ze wanneer hijzelf dat wil. Zulke rechtstreekse vragen omzeilt hij met gemak, ze zijn té doorzichtig, te veel het rode doek dat de torero de woeste stier voorhoudt. Het gaat bij hem subtieler, naar aanleiding van de volgende, wat lange vraag: “Het contrast is groot. Chelsea komt hier, traint alle dagen achter gesloten deuren, en jullie doen zo ontspannen. Zondag was er een vrije dag, maandag wat fysieke oefeningen en een rondo en vanochtend is waarschijnlijk de enige serieuze training geweest. Vertrouw je zozeer op je eigen ploeg dat je je nauwelijks met Chelsea bezighoudt?”

,,Oh, maar we bereiden ons echt wel goed voor hoor. Ikzelf heb Chelsea niet live gezien, maar daar hebben we assistenten voor. En er zijn tegenwoordig zoveel wedstrijden op TV. Ik heb genoeg gezien van Chelsea, maar inderdaad, wij gaan vooral uit van onze eigen kracht. Tja, dat is iets anders dan Chelsea. Ze komen hier geheim doen, trainen drie dagen achter gesloten deuren en daarna geeft Mourinho toch nog zijn opstelling prijs. Waar is al dat geheime gedoe dan voor?” Hij kan een gemeen lachje niet onderdrukken. Hij weet ook wel dat zo’n geheime training meer doeleinden heeft, om standaardsituaties te trainen, bijvoorbeeld. Maar nu hij toch een tikkie heeft uitgedeeld: ,,Zoveel praten voor een wedstrijd is niet goed. Dat hij dat doet, komt omdat hij toch wat onzeker is geworden. Ze zijn zondag in de beker door Newcastle uitgeschakeld en nu moeten ze tegen het grote Barça. Daar zijn ze toch niet aan gewend.”

Zo, dat is eruit. De Spaanse kranten roemen Rijkaard de volgende dag om zijn zelfbeheersing en correcte manieren. De Britse pers, ook de serieuze, vindt dat Mourinho met zijn magistrale zetten op de persconferentie dik voorstaat. Die vraag over het verschil in voorbereiding, de lange DVD- en Powerpointsessies van Mourinho tegenover het laissez-faire van Rijkaard, wordt in die Engelse kranten bovendien opgevat als kritiek op de Nederlandse coach.

In het kantoor van Frank Rijkaard ligt, een dag na het duel, nog een groot vel waarop in zijn eenvoudigheid perfect de taktiek van de avond ervoor staat beschreven. Het is de middag ervoor in het hotel aan de spelers getoond. Elke speler van Barça staat er met een fotootje op, op de plaats die hij, zoals gebruikelijk, in het veld zal bezetten. Daar tegenover de vermoedelijke opstelling van Chelsea en de direkte tegenstander waarmee elke speler te maken krijgt. Bij de rivalen uit de Spaanse competitie hebben die ook een fotootje bij hun naam, nu bij Chelsea moeten de spelers het alleen met de namen doen. Ook Duff staat in het veld, met een vraagteken erachter. Hij zou niet spelen, had Mourinho gezegd. Rijkaard en Ten Cate zijn ook niet gek, kennen de spelletjes van de Portugees. Bovendien kreeg elftalleider Naval op de middag van de wedstrijd een bevriend SMS’je: ‘JUEGA DUFF’. Uit Londen was het bericht overgewaaid dat Duff gewoon zou spelen.

Onderaan het grote vel staan vier halve zinnen met instructies, of zelfs dat niet eens:

Presión

Juego de pos. (buscar hombre libre – Albertini)

Cambio de juego

Chutar desde 2ª línea.

Dat is Barcelona-Chelsea in vijftien woorden van Rijkaard. Druk. Positiespel (vrije man zoeken – Albertini). Spel wisselen. Schieten uit de tweede lijn. Op een tweede vel staan wat taktische gegevens over de tegenstander.

De wedstrijdbesprekingen van de oud-bondscoach duren dan ook niet zo lang, vijf, hooguit tien minuten, zo’n tweeëneenhalf, drie uur voor de wedstrijd. Bij bijzondere duels, zoals tegen Chelsea, die een overnachting in een hotel vereisen, komt ‘s middags na een bord pasta of een broodje de ‘flap over’ met de opstellingen tevoorschijn.

“Hoe moet je als trainer zijn ? » herhaalt Rijkaard de vraag. « Je moet helemaal niks. Tuurlijk, je moet alle onderdelen, facetten kennen, maar je bent jezelf, en je schat elke situatie zelf in. Als er niet veel te zeggen is, dan doe je dat niet. Maar het kan net zo goed zijn dat er wél veel te bespreken is, en daar moet je dan de tijd voor nemen. Het is niet standaard: voor een wedstrijd moet je dit en dit en dat. Het kan ook zijn dat alles wat er uitgestraald wordt, dat dat al goed is, je hoeft de spelers dan niet te overladen met informatie… Maar er kan ook een moment zijn dat je juist de aandacht weer moet gaan pakken. Na het gelijkspel tegen Espanyol hebben we bijvoorbeeld anderhalf uur een teambespreking gehad, dus je kunt niet zeggen dat er bij ons niet gesproken wordt. Maar nogmaals, daar is geen vast patroon voor. Je hebt trainers die altijd hun hele verhaal willen afdraaien, dat is hun goed recht. Maar soms zie je dat er geen extra info meer bij hoeft. En zo’n zondag vóór Chelsea geef ik ze vrij, want drie dagen is genoeg om een wedstrijd voor te bereiden. Langer ermee bezig zijn heeft toch geen zin.”

De maandag na de vrije dag volgen wat oefeningen en de traditionele rondo, dinsdagochtend is er de enige training achter gesloten deuren, die normaal zowel voor pers als publiek – veel toeristen – immer openstaan. Die ‘geheime’ training is er één van positiespel, het hameren op het spelen over de zijkanten, met de opkomende backs Belletti en Van Bronckhorst, een partijtje met de wisselspelers als tegenstander.

Ten Cate kijkt daar met genoegen naar. “Zo’n training op dinsdag, dat geeft je een goed gevoel. Ze hebben er zin in, iedereen weet waar het om gaat. Zo’n dag kunnen we als trainers gemakkelijk in de kleedkamer blijven, alles loopt vanzelf. De spelers zijn gretig. Maar wij ook hoor. Chelsea is toch anders dan Mallorca.”

Improvisatie is de kunst van het Surinaams-Nederlandse duo. Het presenteert zijn werk, de trainingen, de voorbereiding vrij luchtig. Vraag het aan Demetrio Albertini, toch heel wat gewend na jaren met Sacchi en Capello. “Wat me het meest is opgevallen is dat Frank, zonder veel kabaal te maken, ons attendeert op de tegenstander. Hij zegt de dingen bijna in het voorbijgaan, alsof ze helemaal niet belangrijk zijn. Maar hij waarschuwt je wel degelijk. Dan zegt-ie op het trainingsveld iets, heel serieus, maar daarna maakt hij er in de kleedkamer weer grapjes over. Het is onderhoudend, serieus en professioneel tegelijk. Dit Barça is een ploeg met een grote persoonlijkheid en daarin lijkt hij op Frank.”

In de week voor een wedstrijd heeft de coach een ‘videomeeting’ met Luis Miguel Lainz, een oud-journalist die nu de TV-beelden van andere ploegen verzamelt. Rijkaard kiest de belangrijkste wedstrijdbeelden uit en zegt wat hij wil hebben, vooral standaardsituaties. Aan een kwartiertje heeft hij genoeg. De DVD’s worden niet aan de spelers worden getoond, die hebben dat niet nodig, vinden de coaches.

Ook de rest van de technische staf zit niet stil. De andere assistent, oud-speler Eusebio Sacristán en eigenaar van mooie wijngaarden bij Valladolid, is bezeten van het bestuderen van de tegenstanders en bovendien een veel grotere kenner van het Spaanse voetbal dan zijn Hollandse bazen. En keeperstrainer Juan Carlos Unzué, tegenover Eusebio in hetzelfde kantoortje, houdt zich niet alleen met de dit seizoen uitmuntende Victor Valdés en zijn plaatsvervangers bezig. Ook hij kijkt thuis talloze videobanden af. “Hé, Juan Carlos, hoe is die keeper?” roept topscorer Samuel Eto’o hem op de training toe. Hij wil wat dingen weten over Chelsea-sluitpost Cech. “Hoe speelt-ie? Waar moeten we schieten? Ken je hem?”

Eto’o, Ronaldinho, Deco… Ze hadden allemaal prachtige, betere aanbiedingen uit Engeland, maar wilden per se naar Barcelona komen. Iets nieuws opbouwen van uit de as van een verbrand monument. Nu lopen ze weg met Rijkaard. Voetballers houden van mythe’s, hebben doorgaans een diep respect voor (oud-)collega’s die veel hebben bereikt. Rijkaard heeft aan de absolute top gestaan, als voetballer 27 hoofdprijzen behaald. 27 meer dan Mourinho. Rijkaard is voor hun vooral het beste AC Milan ooit, méér dan, bijvoorbeeld, het Oranje van ’88 of het Ajax van ’95. Makkelijk werken, voor zo’n coach.

“Daar ben ik het niet mee eens,” zegt Rijkaard. “Je kunt respect hebben voor iemands verleden, dat is geen probleem, maar dat bepaalt niet de band die je met iemand hebt. Als ik gebruik zou willen maken van dat verleden van me, dan zouden de spelers me al snel niet meer pruimen. Je gebruikt het vooral voor jezelf. Het voetbal bestaat uit vele facetten, individueel, het team, de taal. Als je veel hebt meegemaakt, heb je iets om over te spreken, om op te bouwen. Maar dat kan net zo iemand doen die nooit op een hoog niveau heeft gespeeld, als hij de dingen maar ziet, de juiste uitrstraling heeft, de spelers weet te raken.”

Chelsea verliest in Barcelona in de tweede helft met tien man van de thuisclub. Een gouden wissel, Maxi López voor Giuly, zorgt voor twee doelpunten, één van de jonge Argentijn zelf, de tweede een half mislukt schot van dezelfde Maxi die door Eto’o wordt ingeknald. De return is nog veel gekker. Het zijn de minst gepasseerde ploegen uit hun competities, en de dolepunten vliegen hen om de oren. “Jammer dat die goals niet allemaal voor ons zijn geweest,” berust Rijkaard, met een lichte ironie. De kater moet nog komen. Hij had niet van Mourinho willen verliezen, had hem op het veld willen vernederen, na hem voor de microfoon in zijn waarde te hebben gelaten, zelfs na die zege in Barcelona.

Wroeten in de wonden van zowel mede- als tegenstanders doet hij niet. Daar is Johan Cruijff voor. Diens columns, in welke krant hij die ook laat opschrijven, komen terecht waar het de bedoeling is dat ze gelezen worden. Dus worden zijn wijze woorden in de Spaanse La Vanguardia razendsnel door een Engelse correspondent vertaald. “Er zijn twee manieren om het voetbal op te vatten. Eén is puur voor het resultaat gaan. De ander is de voetbalkwaliteit voorrang geven. Ik zal altijd die tweede weg verdedigen. De staat van gelukzaligheid wordt niet bepaald door het aantal gewonnen titels, maar door de weg die je gekozen hebt om ze te proberen te winnen.” Hij ziet, zo schrijft hij, het Chelsea van Mourinho als de Griekse selectie die het EK won. ,,Als pure toeschouwer heeft één ploeg me vervuld en de ander me teleurgesteld. Als Chelsea deze krenterige wijze van voetbal niet vertaalt in heel veel titels, dan zal Mourinho het nog geen vier dagen uithouden.” Al begrijpt hij de Londenaren wel. “Als je vijftig jaar geen kampioen  bent geweest maakt het niet uit hoe je die prijs uiteindelijk wel pakt. Maar ik kan er niet tegen, die stijl.”

De woorden komen hard aan, Mourinho bijt dagen later volop in de giftige appel die hem door Cruijff is voorgehouden. En zo hoeft Rijkaard, bij aankomst in Londen, zich niet in het verbale strijdgewoel te mengen. Dat doet hij wel na afloop, om Ronaldinho tegenover Chelsea-stewards te beschermen. Kom niet aan zijn mensen.

Het is niet het eerste ééntweetje tussen coach en mentor. Kort na de winterstop herhaalde Cruijff de truc die hij al eens tijdens het Euro-2000 toepaste. Toen haalde hij flink uit naar Oranje, terwijl het land in een roes leefde. Het antwoord van de geprikkelde spelers was een monsterzege op Joegoslavië. Zo ook half februari in Barcelona, waar de smachtende supporters de titel al zagen naderen, na een ruime 4-1 zege bij Zaragoza. De stad was blij en schrok maandagochtend wakker bij het lezen van de profeet. ,,Ik maak me ongerust. Voor het eerst dit seizoen heb ik een slecht gevoel: Barça kan de titel vergooien.” Slik. “Het maakt me niet uit wat Real Madrid doet, dat die ploeg al zeven keer op rij heeft gewonnen zegt me niets, want buiten die zeges heeft die ploeg me niets te bieden dat me enthousiast maakt. Niet Real is de vijand, maar Barça is zijn eigen vijand. Met 1-4 gewonnen? Nou en, een bedriegelijk resultaat. Barça liet niks zien en had alle geluk van de wereld. Prachtzege, kopten de Catalaanse kranten gisteren. Prachtzege? Als de spelers dat geloven, dan kunnen we de Liga wel gedag zeggen. Want ze lieten zien niets van de nederlaag een week eerder tegen Atlético Madrid te hebben geleerd.”

En zo gaat Cruijff nog even door, met een complete tactische les in één lange alinea. De hele volgende week wordt er elke dag door spelers, bestuurders en journalisten op de uitspraken gereageerd. Cruijff, al jaren comfortabel op een troon waar vandaan hij alles kan roepen maar nooit zijn vingers zal branden, vindt het prachtig. Frank Rijkaard waarschijnlijk ook.

Pas vrijdag, de dag vóór Barcelona-Mallorca, kunnen de verslaggevers er eindelijk de trainer zelf naar vragen.

“Het probleem deze week is niet de mening van Cruijff geweest, maar alles eromheen dar de mening een week lang levend houdt. Elke dag worden de spelers en bestuursleden ernaar gevraagd, wordt er over gediscussieerd, zijn er nieuwe reacties en vandaag vragen jullie het ook aan mij. Ach, in het voetbal moet je accepteren dat er meningen, artikelen en kritiek zijn. Dit is een grote club die enorm in de belangstelling staat, maar je moet om zoiets niet boos worden of zo. En we moeten accepteren dat we niet altijd goed spelen, als we dat maar wel met de goede mentaliteit doen. De Liga is lang, het is niet altijd perfect. Het is niet de eerste keer dat er wat gezegd wordt, en ook niet de eerste keer dat Cruijff dat doet. Ik ken hem persoonlijk, en ik denk dat ik weet wat hij wil zeggen. Ik kan ermee leven. Je kunt er op reageren, als je wilt, ieder doet het op zijn manier. Ik respecteer de mening van journalisten, van Cruijff, van iedereen…Maar binnenshuis zeg ik dingen tegen mijn spelers die de buitenwereld niet hoeft te weten. Wij werken hier binnen, in de kleedkamer, en ik heb er geen behoefte aan de woorden van anderen te becomentariëren. Het belangrijkste is dat de eenheid in de kleedkamer niet wordt aangetast.”

Eén verslaggever heeft nog niet genoeg: “Je zei net dat je weet wat Cruijff wil zeggen. Wat is dat dan?”

“Nee, ik zei dat ik dénk dat ik weet wat hij wil zeggen.”

“Wat dan?”

“Lees het zelf maar.”

Even later, onder vier ogen: “Ach, ik ken Johan natuurlijk. Het is logisch dat zijn woorden zoveel impact hebben, maar met dit soort dingen moet je gewoon je voordeel doen. De ploeg reageert erop, dat is prima, zolang er maar geen onrust binnen de kleedkamer ontstaat.”

En Cruijff is de eerste die opzichtelijk baalt als Barça wordt uitgechakeld. Het verlies van zijn discipels doet hem pijn, dat van Rijkaard veel meer dan dat van Koeman bij Ajax, trouwens.

De rust lijkt, ondanks de Europese kater, voorlopig gewaarborgd. Vooral zolang de voorsprong in de competitie gehandhaafd blijft. Het is lang geleden dat een ploeg zo weinig punten verspeelde, en dat Real nog heeft kunnen volgen is bijna een mirakel. Achter de twee gaapt een immens gat, in een Primera División die de laatste jaren zo genivelleerd leek, met titels voor Deportivo en Valencia. De rust van de trainer zal door puntverlies niet worden aangetast, al bedriegt de schijn soms, zegt hij. Die filosofie van hem, dat beeld van de rustige man, de boeddhistische lama die geen onderscheid maakt tussen goed en kwaad, wiens leven erop is gericht de juiste weg te vinden richting het einde, is niet altijd een voordeel in de draaikolk van het voetbal.

“Nee, juist niet, Het is voor een trainer makkelijker om heel rechtlijnig, ongecompliceerd te zijn. Dat ben ik niet. Iemand die simpeler is… nee, niet simpeler, dat is niet het goede woord, maar iemand die iets minder stilstaat bij alle dingen dan ik doe, dat is toch gemakkelijker. Nadenken, bewust met alle beslissingen bezig zijn, kan ook kracht kosten. Als je veel signalen van mensen doorkrijgt, ook al zeggen ze niks, maar jij vangt dat op en je wilt er iets mee doen, dat is best vermoeiend.”

Op 25 mei is de finale van de Champions League in Istanboel. Rijkaard en zijn Barcelona zullen er niet bij zijn. Maakt niet uit, zo’n finale zal er eens komen. Ze hopen in het CampNou alleen dat het gierige Chelsea die eindstrijd niet haalt.

Bij zo’n wedstrijd als in Londen, wanneer het even niet lukt, wanneer de counter de fantasie verslaat, zie je Rijkaard naast de dug-out staan. Als Eto’o wil schieten, stoot de trainer zijn rechterschouder naar voren. Maakt Ronaldinho een schijnbeweging, dan wiegt Rijkaards linkerheup mee. Tics van de oud-voetballer die nu vanaf de zijlijn slechts kan corrigeren, op zijn vingers kan fluiten naar Deco, zijn verlengstuk in het veld, maar niet het been voor een opkomende tegenstander kan zetten, niet de beslissende pass kan geven, niet het winnende doelpunt kan inkoppen. Het is de eeuwige klacht van goede voetballers die trainer geworden zijn. De impotentie.
“Heb ik geen last van, omdat ik me geen voetballer meer voel, dus ook niet meer zo denk.”

Omgekeerd keek hij evenmin al een beetje als trainer naar de wedstrijden toen hij de meest ervaren voetballer was in de jonge bende die dat gouden Ajax was. Ondanks de opmerkingen van Louis van Gaal in diens column in De Telegraaf, een week na de zegetocht in Wenen. “Blij ben ik ook voor Frank Rijkaard,” liet de coach optekenen. “Hij had de moed om twee jaar geleden terug te keren naar Amsterdam. Mensen die dachten dat hij bij Ajax wilde afbouwen kwamen bedrogen uit. Frank speelde niet alleen heel erg constant, hij voegde als mens ook wezenlijk iets toe aan de spelersgroep. Met twee titels en een Europa Cup op zak nam hij afscheid. Een fantastisch afscheid, want in mijn ogen was hij de grote uitblinker in de finale tegen AC Milan. In zijn positie was hij sterk, maar tevens in de coaching naar de andere spelers toe imponeerde Frank. Het was één van de betere wedstrijden onder mijn leiding en het kenmerkt de echt grote speler als je je in zo’n beladen finale zo nadrukkelijk kan manifesteren.”

“Nee, ik was toen alleen nog speler,” zegt Rijkaard nu. “Veel met de anderen bezig? Niet meer dan normaal.”

Er gaat een verhaal over zijn uithaal naar Clarence Seedorf in de rust van die finale, het gegrom van de mannetjesleeuw die alle vrouwtjes en welpen om zich heen in het gareel riep. Maar wat hij nou precies zei…?

Er valt een lange stilte, in dat kantoortje van het Camp Nou, 1.540 kilometer van Amsterdam vandaan, 1.710 kilometer van Wenen, tien jaar verder in de tijd. Rookpluimpjes krullen vanuit zijn mond omhoog, de vergetelheid in.

“Dat weet ik niet meer, zo lang geleden.”

Hij weet het wel, natuurlijk, maar hij vindt zichzelf niet belangrijk genoeg. Als trainer is hij onderdeel van een geheel, als speler toen ook. Hij herinnert zich nog perfect hoe hij al in de eerste helft van die wedstrijd tekeer ging.

“We speelden gewoon slecht in de eerste helft, Milan had er zelfs één kunnen maken omdat we geen goede veldbezetting hadden. Maar tijdens de wedstrijd is dat zo moeilijk te corrigeren. Tja, en in de rust zit je met z’n allen bij elkaar, dus is er wat gezegd, want je wilt toch allemaal winnen.”

Rijkaard, bezig aan de bijna allerlaatste wedstrijd van zijn carrière, voerde het woord. “Maar ik sprak meer in het algemeen, niet tegen één speler. Er waren een paar die niet lekker zaten in de wedstrijd, soms niet goed stonden, en daardoor ons eigen spel onmogelijk maakten. Dat kwam ook door het systeem van Milan, maar dat had ik tevoren al gezegd en daar hebben we het in de rust weer over gehad. Dat het echt slecht ging.”

Louis van Gaal luisterde mee. Rijkaard, de routinier die alles al had meegemaakt, had geen moeite met de discipline van de veldmaarschalk die het jeugdige Ajax tot ongekende hoogten dreef. “Ik had er geen problemen mee, juist omdat ik redelijk kan observeren, omdat ik weet wat er speelt en weet hoe de sfeer is. Als je bij een team wilt horen, dan moet je je op jouw manier aanpassen. Ik wist wat Ajax inhield, en de mentaliteit bij Ajax was tijdens mijn afwezigheid niet veranderd. Ik ben Amsterdammer, ik kom er vandaan, dat was voor mij al motivatie genoeg om die laatste jaren daar te spelen. Ik zag het ook niet als een stapje terug.”

Integendeel. Zoals Van Gaal schreef, een mooier slot aan een glorieuze loopbaan kon er niet zijn. Misschien dat daarom de allerlaatste minuten van zijn allerlaatste finale hem nu, tien jaar later, nog het meest zijn bijgebleven. “Ik vond dus dat we niet sterk speelden, maar dan kom je toch met 1-0 voor, en dan moet het ook maar zo zijn. Dan wil je dat niet meer uit handen geven. Voetbal duurt tot de laatste seconde en ik herinner me dat ik behoorlijk bezorgd was of we die winst eruit zouden slepen. Patrick was na zijn goal behoorlijk ontroerd, ik meen dat hij zelfs tranen in zijn ogen had, die was even weg. En als iemand van ons dan een bal diep wilde geven, liep hij er niet op. Ik heb hem zelfs nog even een duw gegeven. ‘Ga nog even twee minuten door! Je hebt je werk dan wel gedaan, maar we moeten nog een paar minuten!’ Zoiets riep ik. Dat is me bijgebleven. Als je dan zo kort voor tijd scoort… Ik vond het wel terecht hoor, dat we wonnen, en dacht steeds… het zal me niet gebeuren dat Milan nog terugkomt.”

Die dag, dat gesprek in de rust, werd Frank Rijkaard trainer, zou je denken. Bereid om opnieuw zo af te zien op de velden, van een bliksemachtige 3-0 op Stamford Bridge terugkomen tot 3-2, zonder zelf tegen de bal te kunnen trappen. En dan toch nog, door een ingestudeerde hoekschop met aangeleerde trucjes, verliezen van een coach waar je niet van houdt.

“Nee, toen ik met voetbal stopte, dacht ik er niet direct aan trainer te worden, dat is later gekomen. Sommigen weten het direct, dat mag. Ik niet. En dan roepen mensen, ja, op het laatste moment wordt hij toch nog trainer. Laatste moment? Nou en? In het leven kan iedereen bepalen wat hij doet… En het voetbal heeft wel altijd in me gezeten.” Voetbal dat ook in zijn Barcelona zit. Hij is er trots op, al zal hij dat zelf nooit zeggen. Mag ook nog niet. Eerst die prijs winnen. De Spaanse titel. Zijn eerste als niet-voetballer.