Kleur

(Hoofdstuk uit: Johan Cruijff in Barcelona. De mythe van de verlosser. Uitgeverij Brandt, 2016)

Het werkelijke rouwen en het eerbetoon moeten nog op gang komen als Johan Cruijff al is gecremeerd, in Barcelona, op vrijdagmiddag, iets meer dan 24 uur na zijn dood. In Spanje is het bij wet verplicht de begrafenis of crematie binnen 48 uur na het overlijden te laten plaatsvinden. Zelfs als er familieleden van heel ver moeten komen. De crematie vindt in intieme kring plaats, met niet meer dan vijftien aanwezigen. Jordi, die het verste weg woont, is er ook bij. En Marjolijn van der Meer, de grote steun van het gezin in deze dagen, bijna vijftig jaar na haar huwelijk met Catalaan Carabén nog altijd de zorgende moederkloek.

In het tweegesprek voor de Catalaanse documentaire L’últim partit heeft zij het met Johan ook over geld, en de dood. Althans, Cruijff brengt de twee dicht bij elkaar. Als ze over zijn vermeende gierigheid spreken, dat gebaar dat hij zo vaak maakt, naar zijn zakken grijpt als er ergens betaald moet worden en hij nooit iets op zak blijkt te hebben, geen portemonnee, te weinig muntjes. Nee, zegt Cruijff, hij is helemaal niet gierig. Geld interesseert hem gewoon niet. Hij heeft nooit zijn rijkdom tentoongespreid, onnodig met geld lopen smijten. Zijn kinderen hebben zelf voor hun geld moeten werken. En de laatste jaren is er veel naar de Foundation gegaan. Zelf, zegt hij, heeft hij het niet meer nodig. Nooit meer. ‘Want het laatste jasje heeft geen zakken.’ Dat is Cruijffiaans voor ‘het laatste hemd heeft geen zakken’, de uitdrukking over het doodshemd dat je in de kist draagt waarin je niets hoeft mee te nemen.

Het is begin 2013, maar Johan Cruijff denkt nog helemaal niet aan de dood. Dat de documentaire ‘de laatste wedstrijd’ heet, heeft te maken met zijn laatste van drie optredens als bondscoach van Catalonië, één keer per jaar een ‘verboden’ wedstrijd, want niet officieel erkend. Zijn debuut is tegen Argentinië, dat door Maradona wordt geleid. Catalonië wint met 4-2. ‘Als het hierbij blijft, zal ik de beste bondscoach ooit ter wereld zijn,’ grapt Cruijff.

Ontelbare Cruijff-uitspraken passeren de revue, de dagen na zijn dood. Ze zijn ook een fundament voor die onsterfelijkheid. Een lexicon over het voetbal en het leven, soms erg raak, soms absolute onzin, meestal grammaticaal of stilistisch onjuist, maar daaraan ontlenen ze juist hun charme. ‘Utopieën wie nooit gebeuren.’ Het is moeilijk om het slechter te zeggen, in vier woorden.

Maar mooier zijn eigenlijk de woorden die de mensen voor Johan Cruijff achterlaten op briefjes in de bloemenzee of in de condoleanceregisters. Eigen herinneringen, eigen gevoelens, eigen leed. ‘Heel gek,’ zegt iemand me, ‘ik heb hem nooit in persoon gezien of de hand geschud, maar nooit heeft de dood van iemand die ik niet persoonlijk kende me zo geraakt.’

Joan Laporta komt langs. Ik heb hem jaren niet gezien, maar voordat ik hem om een paar woorden voor de camera vraag omhelzen we elkaar. Spontaan. Op z’n mediterraans. De tranen staan in z’n ogen. Florentino Pérez arriveert, de voorzitter van Real Madrid, samen met Emilio Butragueño, een voetballer die Cruijff graag naar Barça had gehaald. ‘Er zijn mensen die niet zouden mogen sterven,’ zegt Pérez. ‘Cruijff is daar één van.’

Respect van vriend en vijand. Natuurlijk, over de doden niets dan goeds. Maar niets verplicht de presidente van Real Madrid de eerste ochtend van condoleances al over te komen, en 1.200 kilometer heen en weer te reizen om zijn eer te betonen aan de man die Barça zo veranderde dat het sindsdien veel meer prijzen heeft gewonnen dan de Koninklijke.

De condoleanceboeken in het Camp Nou zijn luxueus, dik en talrijk. Zestigduizend mensen zetten er in vier dagen een krabbel in. Ik ook. Het is, na twee dagen hectiek, twee dagen van het informeren over de dood van de beroemdste Nederlander aller tijden, even een moment van rust, reflectie, bezinning. Het is zaterdagmorgen. Paasweekeinde, tussen dood en wederopstanding. Ik ga in de rij staan, een kwartier schuifelen, in stilte, voor een stadion dat normaal een kakofonie van geluid is. Ook nu gaat de stroom van duizenden toeristen maar door, velen van een generatie en uit landen waar ze Cruijff niet meer kennen, want de tijd is voorbijgegaan, ook voor hem, en talloze nieuwe helden zijn opgestaan. Vanaf de enorme buitenwand van het Camp Nou kijken Messi en Neymar op de massa neer. In de rij wachtenden voor het register maken mensen foto’s van de bloemenzee, van de lolly’s die er per tientallen zijn neergelegd, de chupa chups van Cruijff. De shirts met opschriften, foto’s… Binnen staat een jongedame in het zwart bij elk van de tien boeken waarin iets geschreven kan worden, en die worden vervangen zodra ze vol zijn. Ik denk even na, en bedank Johan dan voor de achtentwintig jaar samen in Barcelona. Dan valt mijn blik op een kort schrijven boven aan de pagina, van ene Joan. ‘Gràcies. Ik zag het voetbal in zwartwit. Jij maakte er kleur van.’