Categorie archief: intussen, buiten Spanje

De Spaanse komkommer is een augurk

Het mooiste was natuurlijk geweest als het hele komkommer-schandaal ook werkelijk in juli of augustus, journalistieke komkommertijd, had plaatsgevonden. Nu de met de beruchte bacterie besmette komkommers – of andere groenten, wie weet het? – niet uit (Zuid-)Spanje afkomstig blijken te zijn maar de Spaanse groentetelers inmiddels wel 200 miljoen euro per week aan verliezen lijden omdat niemand meer hun komkommer, paprika’s of tomaten koopt, een korte post over één van die gekke verschillen die er wat eten betreft tussen verschillende landen cq gewoontes kunnen bestaan.

Jarenlang kon ik hier bij de groentewinkels alleen maar komkommers krijgen die totaal anders waren dan ik vroeger in Nederland gewend was. Veel korter (de Spaanse komkommer is nooit langer dan 15 cm – ja, ik heb het echt over komkommers, al zijn de grapjes de laatste dagen niet van de lucht, waaronder de fake-advertentie van durex: ) en met een veel hardere schil. De Spaanse komkommer heeft meer weg van een augurk, is de nog rauwe versie van een zure bom, lijkt het. Sterker nog: het ís het ding dat wij als augurk kennen, van dezelfde familie als de komkommer, maar toch totaal anders.

Pas na jaren in Spanje ontdekte ik in een enkele supermarkt de netjes in plastic verplakte ‘pepino holandés‘, ofwel de Nederlandse komkommer, die volgens mij overal in Europa de gangbare versie is maar misschien voor het eerst in het Westland werd verbouwd; geen idee. De Spaanse massale kassenteelt rond Almería sprong natuurlijk slim in op die groeiende vraag naar grotere, zachtere komkommers waar je zonder problemen de schil van kan eten (beter zelfs, want dan speelt het zure middelste deel met pitjes nooit op in de maag) en bracht ze op de markt als Nederlandse komkommer. Het zijn dezelfde komkommers die in Hamburg ten onrechte als verdachten werden aangemerkt. En in Duitsland heten die lange komkommers toch weer Gurke...

 

 

 

 

Boeken in een theater, of een kerk

Ja, soms is de huisvesting van de vorige huurders of eigenaren overbodig geworden, gaan er ineens minder mensen naar het theater of naar de kerk, wat soms hetzelfde is. En wat moet je dan, met zo’n theater? Je maakt er, bijvoorbeeld, een boekwinkel van, zonder het originele decor te wijzigen. Dit was een tip van een trouwe lezeres, Nederlandse met Argentijns bloed uit Córdoba: ik móest naar Ateneo Gran Splendid aan de Avenida Santa Fe, één van die vele levendige avenues die Buenos Aires rijk is.

Inderdaad, móóie boekwinkel, in dat oude theater, waar je boeken in de vroegere loges kunt doorbladeren. Al stond ik er wel versteld van hoe weinig kasten besteed waren aan Argentijnse en Zuidamerikaanse literatuur. Alsof ze daar zo weinig zouden schrijven, maar tegenwoordig wordt er steeds meer ruimte gemaakt voor een ander soort boeken, van ‘zelfhulp’ tot biografieën, van mooie fotoboeken tot snel verkopende ‘media-auteurs’.

In Buenos Aires zijn ze terecht trots op deze boekwinkel, die nummer twee stond in een lijst van The Guardian over de mooiste boekwinkels van de wereld. De nummer één? Daar ben ik nog nooit geweest, maar hij is een stuk dichter bij: Selexyz Dominicanen in Maastricht, in een oude kerk. Teken dat het wel steeds slechter gaat met het geloof. Ik danste al in 1987 in een disco in New York die Limelight heette en een oude kerk bleek te zijn, in Amsterdam hebben ze al heel lang Paradiso, en ook Barcelona heeft een boekwinkel (La Central) in een oude kerk. Weet trouwens niet of ze er de bijbel verkopen, maar het zal wel. En er is natuurlijk ook een hoek vol kinderboeken.

Patagonië, de grote leegte

Even op de fiets door Patagonië. Dat klinkt veel stoerder dan het was, trouwens. Op de fiets door Patagonië; ik zou wel willen. Moet denken aan het reisverhaal van een Nederlandse motorrijder die van Alaska tot Patagonië reed; er schijnen er dat wel meer hebben gedaan. Maar het lopen door Buenos Aires zat besloot ik bij aankomst aan de voet van de Andes, ergens op de 41ste breedtegraad, dieper dan Sydney en Kaapstad, een mountainbike te huren en de natuur op die manier te ontdekken, de zon in te kijken en stof te happen in wat nog het meest groene deel van het verder totaal onherbergzame Patagonië is. (Ook Buenos Aires probeert steeds meer de fiets te promoten als vervoermiddel; er zijn fietspaden aangelegd en overal hangen posters om dankzij die fiets ‘goede luchten’ te creëren (voor de niet-Spaanstaligen: de letterlijk betekenis van Buenos Aires).)

Een zuivere lucht heb je daar wel, op de grens van Argentinië en Chili, ver weg van alle drukte. Plaatsen waar je ontdekt dat onze Europese afstanden, en laat staan de Nederlandse, helemaal niets voorstellen. Waar je twee uur over land kan vliegen zonder ook maar één stadje of dorp te zien. Geen leven, nergens. Er wonen in Argentinië slechts 40 miljoen mensen; het is in oppervlakte het achtste land van de wereld, bijna 66 keer zo groot als Nederland. Dat is leegte, échte leegte.

De Spaanse sporen in Buenos Aires

Niet alleen de taal is dezelfde – met lichte variaties die grappig én verwarrend zijn, daarover zo meer -, maar Buenos Aires zit natuurlijk ook vol met sporen uit Spanje, en niet eens van de eerste ‘ontdekkers’, eeuwen geleden, maar van de talloze Spanjaarden die er heen zijn getrokken sindsdien. Het is trouwens sowieso een land van Europese emigranten; naast de Spaanse en Baskische achternamen (Zorreguieta), zijn er ook heel veel Italiaanse (Ferrari) en Duitse (Schroeder) namen te vinden.

Buenos Aires wilde zelf vooral Frans zijn, en de stad doet me vaak toch aan Parijs denken. De Avenida de Mayo, in 1894 aangelegd tussen het Casa Rosada van, nu, presidente Kirchner en het Congreso van het parlement, werd omgeven door in verschillende Franse stijlen (belle époque, art nouveau) gebouwde huizen en paleizen, maar het waren de Spanjaarden die de boulevard de afgelopen eeuw in bezit namen. Talloze restaurants waren en zijn van Spanjaarden en ik belandde er deze week in één, La Clac, dat die Spaanse kleuren overal op de muur had, al blijken de uitbaters van het volgepropte theater-restaurant twee Argentijnse acteurs te zijn.

En over dat verschil in taal: iedereen die Argentijnen kent of hier wel eens is geweest weet dat hij één doodgewoon Spaans woord nooit moet gebruiken: als je in Spanje de bus neemt, of een taxi, of een bepaald gerecht, of wat dan ook, dan gebruik je het werkwoord coger. In Argentinië is dat gewoon neuken. Maar je moet er wel aan wennen het te vermijden… Enkele straten verderop is geen calles maar cuadras, een coche is een auto en een caña bier is een chop. Recién, bárbaro en boludo en pelotudo zijn typisch Argentijnse woorden, dan ook nog zo mooi zangerig uitgesproken, maar mijn favoriet is quilombo, hun woord voor chaos, en dat is het altijd, volgens de Argentijnen zelf.

De magie van een mooie begraafplaats (2)

Na een tip van lezer Gerbie vandaag direkt naar het Cementerio La Chacarita getogen, immens groot, een stuk verder uit het centrum van Buenos Aires en veel minder toeristisch dan het hieronder beschreven La Recoleta, op zoek naar het graf van de meest populaire Argentijn aller tijden, en dat terwijl hij maar 12 jaar een heuse Argentijn was. Carlos Gardel, de grootste tango-stem aller tijden, wordt op de begraafplaats geëerd met honderden door bewonderaars aangelegde metalen opschriften. Hij staat er mooi, op een hoek, met vrij uitzicht op de rest van de doden. Overal waar je in Buenos Aires oude tijdschriften kunt kopen, of CD’s, daar kom je Gardel tegen. Hij werd rond 1890 geboren in Frankrijk of Uruguay (daar bestaat nog altijd strijd over), kwam als peuter in Argentinië terecht, nationaliseerde zich in 1923 tot Argentijn en overleed in 1935 bij een ongeluk op de landingsbaan van het vliegveld van Medellín in Colombia. Héél Latijns Amerika huilde, en als je al die bordjes met bewonderende opschriften leest, kun je die emotie goed begrijpen.

De magie van een mooie begraafplaats

Ik heb wat met die mooie, klassieke begraafplaatsen over de hele wereld. Ik heb er al eerder over geschreven, over Montjuïc en Père Lachaise, over Brompton en Cárdenas en Saint Louis, en mag nu een nieuwe aan mijn collectie toevoegen: Recoleta in Buenos Aires. Een toeristische trekpleister, gezien het soort bezoekers op een zondagmiddag, onder anderen omdat in het familiegraf van de Duartes Evita Perón begraven ligt.

En daar gaat het om, op dit soort begraafplaatsen, om die familiegraven, de pantheons die soms prachtig zijn, heel vaak erg kitsch en waar, laten we wel wezen, al die doden verder niets aan hebben. Maar het maakt een rondje begraafplaats wel leuk. Sommige zijn er bang voor, tussen de doden lopen; ik woonde op de Crooswijkse Rusthoflaan schuin tegenover een begraafplaats en heb er nooit vreemde dingen gezien. Veel militairen, trouwens, op Recoleta, maar de meesten waren al dood vóór generaal Videla er aan de macht kwam.

Het voordeel van Spaans praten

Met Engels kom je natuurlijk heel ver, en Chinees en Arabisch wordt ook door veel mensen gesproken, maar het Spaans heeft een enorm voordeel boven de twee andere talen (behalve dat Engels) die we vroeger op het gymnasium kregen onderwezen, het Frans en het Duits: een heel continent ligt taalkundig aan je voeten als je als buitenlander het Spaans machtig bent. Kom net aan in Buenos Aires, waarvan ik met een busrit om vijf uur ’s nachts vanaf het vliegveld nog niet veel heb gezien, behalve een doodstille zondagnacht, natuurlijk, en merk dat het een genot is na 13,5 uur vliegen nog altijd dezelfde taal te kunnen spreken. Met het bijkomende voordeel dat Argentijnen een stuk sympathieker zijn dan de meeste Spanjaarden, vooral de Catalanen – met excuus voor de ook Catalaanse lezers van dit blog, maar wij vinden veel Catalanen toch wel erg stuurs.

Maar zelfs om die tijd ontving het hotel – van de ook in Spanje redelijke nieuwe keten Room Mate – me met deze lichten en kleuren. Een weekje weg dus, zonder berichten uit Barcelona. Opnieuw: excuses. Eén iemand vroeg laatst of Buenos Aires nou meer op Madrid of op Buenos Aires lijkt. Mij zei iemand me vroeger dat het veel weg had van Lissabon. Ik ken het niet, zal het de komende week ontdekken, al wacht er veel werk voor een bijzondere reportage.

Maar wat je in Barcelona kunt zien, zoals op de bovenste foto, zal je op weinig plaatsen in de wereld zien: vliegtuigen die met een cruisseschip om voorrang vechten.

Witte kerst…

We kunnen vanuit Barcelona natuurlijk altijd wel afgeven op Nederland, en lachen om de kou en de regen en de maandenlange laaghangende bewolking, maar op kerstdagen als deze is het goed toch eens de schoonheid van het koude land te ontdekken, ergens op de dijken langs de grote rivieren. Een beetje zon, beestjes en boompjes in de sneeuw en als je zelf niet de chaos op het spoor en de gladheid hoeft te ondervinden, dan kan het ook wel eens heel erg mooi zijn.

Vijftig…

Ze is vijftig geworden vandaag. Wilde het ver weg vieren. Het blijft nooit makkelijk, deze leeftijd, voor vrouwen, ook al zien ze er tien jaar jonger uit. Ook al zijn ze mooi, vrijgevochten, zelfstandig en gelukkig. Ook al hoeven ze geen hoofddoek om, zoals de duizenden vrouwen die we deze dagen in Istanbul tegenkomen. Ook al kunnen ze een stevig broodje makreel eten, en mezzes, en een Turkse pizza, en heel veel aubergine in olijfolie, en nóg meer rode wijn erbij, zonder een kilo bij te komen. Nou ja, één klein kilootje, maar dat zie je niet.

Soms is de dood van moeder nog te dichtbij om écht feest te vieren, maar zal dochterlief tegelijkertijd blij zijn als zijzelf straks die extra 33 jaar na haar vijftigste nog kan meepikken. Dat is niet iedereen gegund. Drieëndertig jaar… hoeveel kun je daarin nog doen, behalve werken? Soms is het onuitstaanbaar dat je eigen dochter je niet op je verjaardag mag bellen. Een vorm van eerwraak van narcistische (ex-)mannen. Dat maakt het allemaal niet eenvoudig, vijftig worden…

Het zal ook wel een leeftijd zijn om nóg meer na te gaan denken, over leven en dood, over wat je gedaan hebt en nog wilt doen. Wél een voorrecht om dat te kunnen doen, dat peinzen, op een drukke brug over de Gouden Hoorn of op de trappen van een onbekende stad, tussen duizenden Turken in, genietend van dat broodje makreel met ui en sla dat ze niet snel zal vergeten, ook al omdat het nog regelmatig via de slokdarm terugkeert in een klein briesje dat ontsnapt. En vanavond de gedachtes misschien verzetten in een restaurant dat 360 heet, om de graden die je om je heen kan kijken, over de hele stad. Daar wil ik ook wel vijftig worden, ietsje dichterbij een mooie hemel.

Broodje makreel

Ga zelf niet naar de Nederlandse komedie (zie vorige post), want laaf me deze dagen aan Istambul, opnieuw zo’n stad die bewijst dat we aan de Middellandse Zee het leven toch een stuk aangenamer kunnen maken dan aan de Noordzee, en niet alleen het weer speelt daarbij mee. Ook de natuur, of wat we daar uit halen. Vis, bijvoorbeeld, die honderden amateurvissers op de Galata-brug die urenlang alleen maar beet hebben.

Vandaag was het een feestdag, trouwens, ik denk de laatste dag van het offerfeest, en waar ik een zeer toeristische stad verwachtte hebben we de hele dag alleen maar tussen de Turkse families gelopen, alsof we in het Utrechtse Lombok waren, maar dan authentieker. Extra druk, ook bij de bijzondere kraampjes – waaronder drie schommelende bootjes – die bij het vallen van de avond, om een uur of vijf, in een noodtempo broodjes makreel verkopen, met veel ui ertussen. En als drankje erbij iets heel zuurs, met augurk en kool, waarschijnlijk om de vette smaak van de overigens zeer gezonde blauwe vis te compenseren.

Duizenden mensen die leven op straat, ook als de zon al lang weg is. Kleine kinderen die zich vermaken, hele gezinnen die zich aan iets heel simpels, voor 4 lire (2 euro) tegoed doen: het leven is wel heel gemakkelijk heel mooi te maken, zo lijkt het.

En als je de vis zelf liever klaarmaakt, dan koop je hem op de markt onder de brug, met enkele ook in Spanje bekende vissen, de dorada en de lubina (zeebaars), plus kleine exemplaren van de bonito (een soort mini-tonijn), de makreel, kleine visjes als de boquerones die in een barretje tussen de kraampjes voor je worden gefrituurd, of de salmonetes (die in het Frans rouget heet en in het Nederlands rode mul, denk ik – veel graat, maar heel smakelijk). Sommige leven nog als je ze koopt…