Categorie archief: reizen

Had Spanair maar op Amsterdam moeten vliegen…

Het vliegveld van Barcelona had in 2011 zijn beste jaar ooit, met een record van 34,4 miljoen passagiers (+17,8% t.o.v. 2010) maar dat heeft Spanair niet kunnen redden. Wéér is een vliegmaatschappij van de ene op de andere dag verdwenen, zoals de laatste jaren hier al met Air Madrid en Air Comet gebeurde; die vlogen toen vooral op Zuid- en Midden-Amerika, en de drama’s op de vliegvelden waren groot; dat viel dit keer mee. Maar toch, gewoon, binnen 12 uur volledig stoppen met vliegen, de vliegtuigen aan de grond, en duizenden passagiers gedupeerd. Plus meer dan 2.000 werknemers op straat; sommigen wisten nog van niets toen ze vrijdagavond op het vliegveld kwamen om te werken…  Neveneffect: vandaag zijn de aandelen van concurrent Vueling met 22% gestegen op de beurs. En het was ook Vueling dat, bijvoorbeeld, gestrande passagiers van Spanair in Gambia ophaalde.

Zo’n vlucht op Afrika lijkt vreemd, maar dat was het doel van Spanair, met de miljoenensteun van zowel de Catalaanse regering, de gemeente Barcelona en Catalaanse investeerders: zij wilden strijden tegen het absolute monopolie van AENA, het staatsbedrijf dat alle vliegvelden in Spanje beheert en liever Madrid als grote internationale ‘hub’ houdt dan Barcelona. Dus is het altijd moeilijk vanuit Barcelona rechtstreeks naar verre oorden te vliegen, met tegenwoordig enkele uitzonderingen als Qatar, Singapore, New York of Buenos Aires.

Spanair, ooit opgericht door het Zweedse SAS (en de enige die dus ook vanuit her rechtsrreeks op Stockholm vloog), moest zo’n beetje de ‘nationale’ airliner van Catalonië worden, maar bleek vooral een put zonder bodem waarin de overheden hun geld stortten. Te lage prijzen in concurrentie met anderen als Vueling, Air Europa en RyanAir, de grootste groeier op vliegveld El Prat van Barcelona.

Sterker nog, het is Ryanair dat bijna in zijn eentje voor die groei op het vliegveld van Barcelona heeft gezorgd. De Ieren gingen pas eind 2010 vanaf BCN vliegen, en brachten Reus en Girona daarmee trouwens een doodsteek toe, want vliegen vanaf en naar BCN is voor de meesten het snelste en makkelijkste. Met 3,4 miljoen passagiers was Ryanair vorig jaar de derde maatschappij hier, achter Vueling (7,7 miljoen) en Spanair (4,3 miljoen). Voor de patriotten: KLM is nummer 11 (595.000) en Transavia 17  (391.000).

Opvallend cijfer trouwens: liefst 1,3 miljoen passagiers vlogen vorig jaar van of naar Amsterdam, waarmee die verbinding de derde drukste is in BCN (en de eerste naar het buitenland), na Madrid (3,1 miljoen) en Palma de Mallorca (1,6). Als je bij Transavia het deel van de passagiers van/naar Rotterdam aftrekt, denk ik dat KLM en Transavia ruim de helft van die AMS-BCN lijn in handen hebben; de rest is voor Vueling en Easyjet. Ryanair vliegt alleen op Eindhoven. Spanair trouwens, vloog niet op Nederland.

Meer vliegtuigen dan ooit

Barcelona heeft zich opmerkelijk snel hersteld van de enorme dip die het vliegveld in drie jaar tijd vijf miljoen jaarlijkse passagiers deed verliezen. Na het recordjaar 2007, dat met ruim 32 miljoen passagiers de bazen -het staatsbedrijf Aena- verplichtte heel snel de nieuwe terminal (T-1) te laten bouwen omdat de (nu) T-2 wel écht heel krap was geworden, vooral in de zomermaanden, stortte de internationale vliegwereld door de crisis flink in. En al zit Spanje zelf in dit 2011 nog dieper in de economisch stront dan de voorgaande jaren, vliegveld El Prat beleeft een nieuw recordjaar. In juli deden 3,6 miljoen passagiers het vliegveld aan, meer dan er ooit in één maand waren. Het vorige record stond met 3,4 miljoen op de naam van juli ’07.

Mooie smoes, deze cijfers, om het over één van de leukste plekjes buiten Barcelona te hebben, óók voor mensen die absoluut geen verdwaasde vliegtuig-spotters zijn. Na de uitbreiding van de start- en landingsbanen en het verdwijnen van camping Cala Gogo en de sjieke golfclub is de omgeving aan de noordoostkant van het vliegveld omgetoverd tot een mooi natuurgebied met fietspaden, kinderspeelplaatsen, een schoon strand (het water is er minder schoon, bij de monding van de Llobregat), een opvangplaats voor zeedieren, mooie moerasgebieden (Can Ricarda) en deze serie ligbanken van cement die precies onder de meest gebruikte aanvliegroute van El Prat zijn opgesteld. Met hels kabaal komen er voortdurend dalende vliegtuigen precies over je heen, op nog geen 50 meter hoogte. Fietsers, strandgangers en dagjesmensen nemen er graag even een pauze. In de drukke uren heb je er elke minuut een vliegtuig dat landt. En anders dan bij veel ‘spotplaatsen’ zoals bij Schiphol, waar je altijd van die mannetjes bij hun auto’s ergens in het weiland ziet staan, heb je hier niet eens een verrekijker nodig om te zien wat voor een vliegtuig het is.

Het voordeel van Spaans praten

Met Engels kom je natuurlijk heel ver, en Chinees en Arabisch wordt ook door veel mensen gesproken, maar het Spaans heeft een enorm voordeel boven de twee andere talen (behalve dat Engels) die we vroeger op het gymnasium kregen onderwezen, het Frans en het Duits: een heel continent ligt taalkundig aan je voeten als je als buitenlander het Spaans machtig bent. Kom net aan in Buenos Aires, waarvan ik met een busrit om vijf uur ’s nachts vanaf het vliegveld nog niet veel heb gezien, behalve een doodstille zondagnacht, natuurlijk, en merk dat het een genot is na 13,5 uur vliegen nog altijd dezelfde taal te kunnen spreken. Met het bijkomende voordeel dat Argentijnen een stuk sympathieker zijn dan de meeste Spanjaarden, vooral de Catalanen – met excuus voor de ook Catalaanse lezers van dit blog, maar wij vinden veel Catalanen toch wel erg stuurs.

Maar zelfs om die tijd ontving het hotel – van de ook in Spanje redelijke nieuwe keten Room Mate – me met deze lichten en kleuren. Een weekje weg dus, zonder berichten uit Barcelona. Opnieuw: excuses. Eén iemand vroeg laatst of Buenos Aires nou meer op Madrid of op Buenos Aires lijkt. Mij zei iemand me vroeger dat het veel weg had van Lissabon. Ik ken het niet, zal het de komende week ontdekken, al wacht er veel werk voor een bijzondere reportage.

Maar wat je in Barcelona kunt zien, zoals op de bovenste foto, zal je op weinig plaatsen in de wereld zien: vliegtuigen die met een cruisseschip om voorrang vechten.

Vliegveldstaking gaat niet door

Korte update: de twee posts hieronder aangekondigde staking van personeel op de vliegvelden in Spanje gaat de komende maanden vrijwel zeker niet door. Beide partijen hebben een akkoord bereikt. Gewoon vliegen wanneer je wilt dus, tenzij je toch maar het zekere voor het onzekere wil nemen.

Vijf maanden stakingen op vliegvelden

Misschien wordt er vóór die tijd een akkoord bereikt tussen de strijdende partijen, maar om het zekere voor het onzekere te nemen bij het boeken van vluchten van en naar Spanje, dit voorjaar en komende zomer, is het handig bovenstaande kalender in acht te nemen. Op de rood gemarkeerde dagen wil het personeel van AENA in staking gaan. AENA is een overheidbedrijf dat deels geprivatiseerd gaat worden en absoluut alle commerciële vliegvelden in Spanje beheert. De stakingsdagen zijn niet willekeurig gekozen, maar vallen meestal samen met feestdagen en het begin en einde van vakanties, dus rond Pasen, op 1 mei en vooral vijf achtereenvolgende dagen rond het begin van de vakanties in juli en bij de wisseling van juli naar augustus. Nog ver weg, dat laatste, maar als je toch rond die tijd moet vliegen, kun je het beter ene paar dagen eerder of later doen.

Het feestje van Ryanair in Barcelona

Na jaren van praten, onderhandelen en ruzieën is Ryanair vandaag eindelijk op het vliegveld van Barcelona neergestreken. Opvallend, omdat de Ierse maatschappij meestal goedkopere vliegvelden op een wat grotere afstand van zo’n populaire stad aanvliegt, zoals hier tot nu toe het geval was met Girona en Reus en in Nederland met Eindhoven. Nu dus in El Prat, in dezelfde low-budget Terminal 2 als Transavia en Easyjet, en met 23 nieuwe vliegroute’s, waarvan 11 met andere Spaanse steden (stevige concurrentie dus voor Spanair, AirEuropa en Vueling) en 12 met de rest van Europa. Níet van en naar Nederland, trouwens. Het dichtste bij zal voor de meesten het vliegveld van Weeze bij Düsseldorf zijn, net over de grens, en anders Brussel-Charleroi.

Ryanair-baas O’Leary presenteerde zich in Barcelona op de dag dat bekend werd dat hij tot nu toe dit jaar verreweg de meeste passagiers van en naar Spanje heeft vervoerd, 12,3 miljoen. Voor het eerst in de geschiedenis is Iberia niet meer de grootste. De vroegere monopolist had al heel wat verloren sinds zij zich drie jaar terug bijna volledig uit Barcelona terugtrok en moet nu zien hoe een prijsvechter een historische overwinning heeft geboekt. Om het allemaal te vieren verkoopt Ryanair 500.000 tickets voor 6 euro om van en naar Barcelona te vliegen, maar al dat soort aanbiedingen, hoe toevallig ook, kunnen wij meestal niet vinden op de dagen dat we willen vliegen…

In ieder geval krijgt de T-2, al een jaar troosteloos stil en verlaten, er iets meer sfeer bij. Als je al die Britten sfeervol wilt noemen.

In de voetsporen van Indiana Jones en Clint Eastwood

Er zijn verschillende woestijnen in Spanje die de mooite waard zijn als je op zoek bent naar een verrassend landschap dat we in het groene Nederland absoluut niet kennen. De prachtige Bàrdenas Reales in Navarra (bij Pamplona) of Los Monegros langs de snelweg van Lleida naar Zaragoza. Maar mijn favoriete gortdroge streek blijft toch Cabo de Gata in Spanje’s zuidoosthoek, waar ik al eerder over heb geschreven maar die in zo’n bescheiden ‘vakantieserie’ als deze niet mag ontbreken. Een favoriete woestijn omdat je er de zee binnen handbereik hebt, zoals hier op het betoverende, vulkanische strand van Mónsul (ónder San José een zandweg op en je vindt het vanzelf, net als het iets minder mooie, maar heerlijke strand van Los Genoveses), waar ooit Harrison Ford en Sean Connery een beroemde scène van Indiana Jones opnamen:

Cabo de Gata is zó fotogeniek dat er al talloze andere speelfilms zijn opgenomen, vooral enkele van de beroemdste spaghettiwesterns van Sergio Leone met Clint Eastwood (A fistful of dollars, The good, the bad and the ugly, met die historische slotscène in de woestijn van Tabernas), maar ook klassiekers als Lawrence of Arabia, Cleopatra, Patton en James Bond’s Never say never again. Toch is de streek vooral zónder filmsterren en drukte het leukst. In augustus gaat een flink deel van Madrid er op vakantie, maar omdat het er bijna altijd mooi weer is (er valt de minste neerslag van heel Spanje), kun je er de rest van het jaar ook terecht.

De stranden zijn er bijna allemaal bijzonder – er zijn nog enkele maagdelijke baaitjes te vinden, daar waar je wat auto’s plompverloren langs de weg ziet staan loopt meestal een pad naar de zee – en in de dorpjes keer je terug in de tijd, neem je een drankje in een sfeer die je aan de jaren zeventig doet denken, zoals in Las Negras of Agua Amarga, waar ik nooit de verse vis uit zee zal vergeten die ik op mijn bord kreeg terwijl mijn voeten voor het klapstoeltje in het zand staken. Weet niet of die terrasjes aan het strand nog bestaan, trouwens.

Eén van de meest verrassende ervaringen was het bezoek aan het onooglijke dorpje Fernán Pérez, waar we toevallig het park Entorno Natural La Reserva ontdekten. Een soort mini-dierentuin, maar zonder hokken noch tralies, met nauwelijks bezoekers en één opvallende bewoner: de poema Kimba. Toen, halverwege de jaren negentig, konden de kinderen nog met het beestje ravotten, in 2002 bleek Kimba enorm gegroeid. Het Catalaanse echtpaar Josep Magaña en Montse Suárez was de stad Barcelona ooit zat en nestelde zich hier, in Cabo de Gata. Aan publiciteit doen ze nauwelijks, La Reserva heeft geen internetpagina, maar ze overleven er nog altijd. Volgens een recent besluit van de gemeente mag Josep er zelfs een hotel bouwen. Het is het enige dat in al die jaren in Cabo de Gata is veranderd: het is toeristischer geworden, maar verder nog altijd een vergeten uithoek ergens halverwege de Costa Blanca en Costa del Sol.

Duizelingwekkende entree naar de Picos de Europa

Een goed moment, in deze dagen van zinderende hitte (in Barcelona) of overtollige regenval (Nederland), om naar de Picos de Europa te trekken, één van de wildste gebieden van Spanje. Wild, omdat veel plekken ontoegankelijk zijn, maar ook omdat het massatoerisme er nooit naar toe is getrokken. Het kan er druk zijn in augustus, want ik herinner me het overvolle dorpje Potes, in de streek Cantabrië de ingang voor het oostelijke en centrale deel van de Picos, maar dat is nog niets te vergelijken met veel dorpen aan zee. Bovendien, je zoekt er in de buurt een casa rural, in een nog nauwelijks bewoond dorpje (we zagen er één eenzame, vriendelijke  geitenhoeder), en de rust is volledig. Of je wacht tot september, en ineens is bijna iedereen terug naar huis.

Druk kan het ook zijn in Fuente Dé, dichtbij Potes, waar de spectaculaire ‘toegangspoort’ naar de Picos is. Het meest ijzinwekkende kabelbaantje dat ik ooit heb gezien voert je hier in vier minuten van 700 meter naar 1.450 meter hoogte. De kabel loopt steil omhoog, en de cabine lijkt ongelooflijk nietig tegen een gigantische bergwand van meer dan 700 meter. Omgekeerd moet je niet te veel hoogtevrees hebben als je vanuit die kabelbaan naar beneden wilt kijken.

Prachtige wandeltochten door de bergen daar, tussen de 1.500 en 2.000 meter hoogte en zonder een hoge moeilijkheidsgraad als je er een goede route uitkiest. Voor de echte klimmers is er ook veel te beleven, met talloze toppen van boven de 2.500 meter. Trok zelf eens, totaal onvoorbereid, naar de Peña Vieja, maar aangekomen op een enorme hanenkam met de diepte aan weerszijden en de wind van voren maakte ik wijselijk rechtsomkeer.

Maar je hoeft in Picos de Europa, die tientallen kilometers lang langs de Cantabrische kust (of de Golf van Vizcaye) niet per se de bergen in om het adembenemende landschap te aanschouwen. En je kunt er zo een paar weken rondbrengen, aan de verschillende kanten de bergen in waar de Vuelta a España elk jaar de zwaarste etappe’s heeft liggen; naar het natuurpark rond de Lagos de Enol of Covadonga, bijvoorbeeld. Kleine dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan, de doden op grote hoogten rusten, de kleine restaurantjes je de typische forel (trucha) omwikkeld door serrano-ham serveren en de monniken nog in stille kloosters huizen. En ben je de bergen zat, dan ben je binnen een uurtje aan één van de mooie stranden (San Vicente de la Barquera heeft de meeste faam) of in één van de steden, Oviedo, Gijon en Santander, de laatste twee ook met hun eigen witte en brede stranden.

Toeristen durven weer naar het Baskenland

Mijn eerste bezoek aan het Baskenland was ergens in 1990, voor een interview met de toen redelijk onbekende wielrenner Miguel Indurain; een belofte, zeiden ze. Zal nooit de reis erheen, in een oude Peugeot 505 van de krant, vergeten. Op weg naar Azpeitia moest ik door Tolosa, waar een soort gracht links langs de weg loopt. Een auto haalde een andere net in toen die laatste zijn richtingaanwijzer aan deed: hij ging links de brug over en zag degene die hem inhaalde niet. Botsing en de inhaler vloog door de reling, tien meter lager het droge kanaal in, op zijn kop. Ik stopte, keek, en zag twee bebloede gezichten uit de auto komen… Verder viel het wel mee.

Afijn, lange introductie om een bezoek aan het Baskenland te promoten, in de onregelmatige serie over vakantieplekken in Spanje. Zeer klein landje, trouwens, maar waar je je best een week of langer kunt ophouden: bergen, strand, mooie steden, musea (het Guggenheim, natuurlijk, maar ook de beeldentuin van Chillida in Hernani, heel dichtbij San Sebastian) en héél lekker eten, Euskadi heeft het allemaal. Ken zelf de steden (San Sebastian, Bilbao en Vitoria het best), maar ook de stranden zijn er idyllisch, en als je er ook nog, zoals in Zarautz,  het restaurant van Karlos Arguiñano hebt liggen, kun je twee geneugten combineren. Bovendien zit het agrotoerisme in het Baskenland enorm in de lift, vanwege het prachtige binnenland.

Kortom, het Baskenland is altijd een bezoek waard geweest (zeker als je ook nog een racefiets bij je hebt), maar veel mensen durfden toch nooit te komen. Bang voor de ETA, bang voor bomaanslagen, bang voor het geweld op straat, de kale borroka, van de jeugdbeweging. Onzin, natuurlijk, want de ETA zocht zelf de toeristen wel op als ze die aan het schrikken wilde maken, zoals met de traditionele bommencampagne’s aan de costa’s van de Middellandse Zee. Voor zover ik mij kan herinneren is in Euskadi zelf nog nooit een toerist gewond geraakt of, erger, door een bom of kogel vermoord.

Niettemin, nu de steeds verder onthoofde ETA al meer dan een jaar geen dodelijke aanslag heeft kunnen plegen, zit het toerisme naar het Baskenland weer in de lift. Hetzelfde gebeurde in 2006, tijdens de maandenlange wapenstilstand van de terroristen. Sterker nog, het Baskenland is al zijn toeristenrecords aan het breken: in juli kwamen er 257.133 bezoekers, het hoogste aantal sinds in 1992 werd begonnen met het ‘tellen’ van de toeristen. Het klinkt niet écht veel, maar dát maakt het juist zo leuk: het Baskenland is nog lang niet door de toeristen verpest.

Met 600 man in één vliegtuig

De trip van Parijs naar Johannesburg, onlangs, ging in het vrij nieuwe ‘monster’ van de luchtvaart, de Airbus A380, waarvan nog maar weinig maatschappijen een exemplaar hebben. Air France is er één van. Het lijkt mooi, maar het valt niet mee, bijna 600 passagiers in- en uitladen, plus hun koffers. Het boarden ging via vier verschillende slurven, twee ervan met imposante roltrappen naar de bovenverdieping – de A380 is het enige toestel dat over de gehele lengte twee verdiepingen heeft…

Even moest ik op dat moment aan Juan Murillo denken; een vreemde sprong in de tijd en het hoofd, ik besef het, maar wel een mooie gelegenheid het verhaal van Juan nog eens te vertellen. Hij was één van de overlevenden van de grootste vliegramp ooit, de botsing tussen een KLM- en een PanAm-jumpo in Tenerife, in 1977. Bijna 600 doden. Onwaarschijnlijk dat er ooit nog een grotere vliegramp zal gebeuren, wordt altijd gezegd, want die dag ging alles fout wat er fout kon gaan en botsten twee van de toen grootste vliegtuigen op elkaar. Maar in één Airbus A380 zullen uiteindelijk 800 passagiers passen, dus… Vandaar die gekke gedachtenkronkel, al vrees ik het vliegen nooit.

Juan Murillo ook niet. Ik slaagde erin hem in 2007 op te sporen in Fuengirola; nooit eerder had hij meer over die zwarte dag, 30 jaar geleden, gesproken. (Daags erna poseerde hij trouwens een beetje vreemd lachend voor de resten van één van de ramptoestellen.) Het lange gesprek eindigde emotioneel. In El Periódico kwam een vier pagina’s lang verhaal te staan; het AD had veel minder ruimte. Toch nog maar even dat samengevatte relaas van Juan opgezocht. Bij deze:

,,Get off! Get off!, schreeuwde de co-piloot nog. Piloot Grubbs probeerde van de baan te draaien, maar het was te laat.’’ Juan bukte, net als de vier anderen waarmee hij de kleine ruimte deelde. ,,Toen ik weer rechtop ging zitten, waren het dak en een deel van de vloer weg. Op 20 centimeter na waren wijzelf niet geraakt.’’

Juan Murillo zou kunnen verhalen over zijn ‘tweede leven’, dat al precies dertig jaar duurt, sinds hij samen met één Engelsman en 57 Amerikanen de grootste vliegramp uit de geschiedenis overleefde, op 27 maart 1977 op het vliegveld Los Rodeos van Tenerife. 583 mensen, onder wie alle 248 inzittenden van het KLM-toestel, kwamen om het leven. Juan Murillo kwam slechts minuten voor de ramp aan boord van het toestel. Als manager voor chartervluchten van PanAm in Zuid-Europa zat hij op het vliegveld van Las Palmas op het Amerikaanse toestel te wachten. De passagiers zouden daarna een cruise over de Middellandse Zee beginnen en van Las Palmas naar Athene varen. ,,Ik zat met een collega in de bar toen op twintig meter een bom afging, gelegd door een Canarische onafhankelijkheidsbeweging. Daarop werd het hele vliegveld afgesloten.’’

Met een Britse mecanicien, John Cooper, slaagde Murillo er die middag in met een Fokker van Iberia naar Tenerife te vliegen, waarheen de binnenkomende toestellen waren uitgeweken. ,,Een bus zette ons onder het toestel af. We gingen via een luikje aan boord net voordat we konden gaan taxiën.’’
Wat er vanaf dat moment in tien fatale minuten gebeurde, staat nu nog in het geheugen van Murillo gegrift, al heeft hij er tot nu toe in dertig jaar nooit in het openbaar over willen praten.. ,,Toen ik ineens het KLM-toestel vanuit de mist op ons zag afkomen, dacht ik dat we er waren geweest. Toen ik weer opkeek was Cooper, die naast me had gezeten, verdwenen. Hij hing ondersteboven in zijn stoel, want ook een deel van de bodem was verdwenen. Maar hem mankeerde niks. ‘Wegwezen!’ riep de gezagvoerder.’’
Bij de sprong brak Juan, zonder het te merken, twee ribben. Eenmaal buiten het toestel zag hij de weinige overlevenden via een vleugel naar buiten komen. ,,Sommigen sprongen direct naar beneden, in het vuur, en kwamen alsnog om. Ik ben naar het vliegtuig gelopen om ze te helpen, maar al snel kwam de politie om ons weg te halen, want het toestel kon nog exploderen.’’ Op dat moment wist hij nog niet wat er precies met het KLM-vliegtuig was gebeurd. ,,Ik zag door de mist alleen wat vuur en rook.’’ In een lange nacht sliep hij nauwelijks, ging hij ziekenhuizen langs, probeerde hij een lijst van overlevenden op te stellen en nam tenslotte een stevige borrel in de hotelbar. De schok kwam een dag later. ,,Ik moest helpen de zwarte doos te zoeken. Met een wagentje reden we langs de hangar waar de doden lagen. Vijfhonderd verbrande mensen, dat vergeet ik nooit meer.’’
Juan Murillo is sinds tien jaar gepensioneerd, maar tien dagen na de ramp stapte hij alweer in een vliegtuig. Naar de herdenking, vandaag op Tenerife, gaat hij niet. ,,Ik denk niet dat ik het zou aankunnen, al die familieleden van omgekomen mensen zien. Vooral die dode kinderen, dat vond ik het ergst, met nog een heel leven voor zich.’’