Categorie archief: intussen, buiten Spanje

Nu dan een tweede huis in Spanje kopen?

Een vorige post hierover, precies een half jaar geleden, leverde nogal wat reacties op. Veel mensen denken er nog altijd aan, het kopen van een huis in de zon (zéker na zo’n waterige augustus in Nederland), én er zijn veel Nederlandse makelaars door heel Spanje actief, zo merkte ik wel aan een oproep via de LinkedIn groepen waar Nederlanders in Spanje zich ophouden. Vandaag kwam de Spaanse regering met de laatste cijfers over de woningmarkt. Optimistische cijfers, maar ik vraag me altijd af hoe serieus je die moet nemen.

Eén ding lijkt echter wel duidelijk: de negatieve tendens is voorbij, het diepste van de put lijkt bereikt en langzaam, héél langzaam worden er weer meer huizen verkocht. Als vergelijking wordt dezelfde periode van een jaar geleden genomen, en dát is nou een beetje het verneukeratieve eraan; de verkoop lag toen bijna stil, dus alles wat nu wordt verkocht is al snel meer dan in 2009. In getallen: tussen april en juni zijn bijna 25% meer woningen verkocht dan in hetzelfde trimester van 2009, met wel een heel groot verschil tussen de type woningen. De nieuwbouw steeg slechts met 4% en de ‘tweedehandswoningen’ gingen met bijna 50% omhoog.

Misschien dus hét moment om te gaan kopen, nu? Geen idee. Weet dat er nog heel veel leeg staat, dat de prijzen daardoor nog wel lager zullen blijven dan ze drie, vier jaar geleden waren (hoewel, één van de huisjes hierboven, in Barcelona, uit 1837, staat voor 360.000 euro te koop; wel 180 vierkante meter, maar van binnen volledig gesloopt door krakers). Maar ik weet ook dat de hypotheekrente, voor het eerst sinds twee jaar, weer een klein beetje aan het stijgen is, al zijn de verschillen minimaal en staat de Euribor (hier rechts) nog altijd belachelijk laag in vergelijking met de ruim 5% van oktober 2008.

Onder de 149.500 huizenkopers van het genoemde trimester waren trouwens 8.700 buitenlanders die al in Spanje woonden, liefst 46% méér dan in 2009. Emigranten zijn nog wat huiveriger, want er waren slechts 700 kopers van over de grenzen. Misschien dat de mensen deze zomer tijdens de vakantie hun ideale plekje hebben ontdekt en op koopjesjacht gaan. Hoor je daar bij, vergeet dan niet de producenten van het TV-programma Ik vertrek te tippen, vooral als je het idee hebt dat de emigratie één grote ramp gaat worden of als je zo naïef bent dat je denkt je in een vreemd land te kunnen vestigen zonder ook maar één woord van de taal te beheersen en nul kom nul van de lokale gewoontes te kennen. Zielige TV en hoge kijkcijfers gegarandeerd.

Het rustigste strand van de Algarve

Eén van de leukste vakantiehuisjes die we ooit hebben gehuurd, via een advertentie in een Nederlandse krant en een betaling aan een Nederlandse eigenaar, stond in het hart van de Portugese Algarve. Weet niet of het nog steeds van hem of haar is, of te huur staat, maar het was een klein en onbekend paradijsje aan de verder drukke Algarve. Het moet de zomer van 1997 zijn geweest en middenin Estoi, een klein plaatsje net boven Faro, lag dit okerkleurige huis: het dorpspleintje is vanaf het dak zichtbaar. Dat was alles (dat pleintje met zijn barretjes en een paar winkels), maar veel meer was er niet nodig. Met de auto kon je hiervandaan dit deel van de Algarve ontdekken. Niet naar links, naar het westen, richting het overbekende en overbevolkte Albufeira (hoewel, bijna helemaal aan de westpunt, vlak voor Sagres, verbleef ik ooit op een rustige camping bij Praia da Salema), maar het achterland in en ook naar rechts, het oosten, richting Spanje (ja, deze korte vakantieserie komt op het héle Iberisch schiereiland, blijft niet alleen in Spanje zelf).

We kwamen terecht bij de stranden van Ilha de Tavira, één van de smalle eilanden die er vlak voor de kust liggen. Toen was het alleen bereikbaar via een charmant treintje vanuit Pedras d’el Rei: aan het einde van het ritje, dat over een soort wadden voerde waar bij eb duizenden krabben tevoorschijn kwamen en voor een krioelend spektakel zorgden, openbaarden zich de paradijselijke stranden, hier Praia do Barril geheten. Nou weet je nooit of zoiets in 13 jaar volledig verpest is, maar op internet kwam ik een recent verhaal (augustus 2009) in de Volkskrant tegen met de volgende paragraaf: 

“Praia do Barril, dat alleen bereikbaar is via een pontonbruggetje voor voetgangers en een klein spoorlijntje dat over de drassige wadden van het Parque Natural da Ria Formosa is aangelegd. Praia do Barril is een van de stranden op het langgerekte eiland voor de kust van Tavira. Het is er rustig en wordt vrijwel uitsluitend door Portugezen bezocht. In de duinen ligt een ankerkerkhof, op de kade staan nog de oude tonijnfabrieken, waarin nu een restaurant is ondergebracht. De meeste bezoekers gaan naar het oostelijk deel van het eiland, waar talloze malen per dag de veerboot Ribeiralima vanaf Tavira naartoe vaart.

De palen onder de aanlegsteiger zitten vol mossels en oesters, eromheen liggen tal van vissersboten en jachtjes aangemeerd. Voor 1,40 euro verkoopt de kapitein van de Ribeiralima retourkaartjes – op het eiland blijven nauwelijks mensen slapen. Er komen voornamelijk dagjesmensen en vissers die er tegen zonsondergang profiteren van de grote hoeveelheden vis in de branding rond de pier waarop de vuurtoren staat.”

Tot zover de krant. Na het strand trokken we nog even naar Tavira, het visserplaatsje dat naam geeft aan het eiland en waar ik nooit deze vier tafeltjes op de kade van de haven zal vergeten. Hoef niet te zeggen dat de vis er verrukkelijk was en dat het er vooral enorm naar  verse vis rook.

Culinaire hoogstandjes

Wat je nou mist uit Nederland. Ook zo’n nog altijd terugkerende vraag. Vandaag in de supermarkt, voor vertrek naar Schiphol, enkele dingen inslaan: hagelslag, stroopwafels voor Sara en zure gele ballen voor Ferran. Dat is ’t wel. Vroeger kwamen daar ook nog Conimex-zakjes en zo bij, maar in Barcelona kun je bij de Chinese en Thaise supermarkten steeds meer krijgen. En, opvallend, mijn belangstelling voor drop is sterk afgenomen. (Ik weet het, Vincent en vrienden, dat ik al deze dingen ook bij Appie Heijn in Blanes kan krijgen…)

Vandaag maar even in Breda een onderdompeling gehad in die Oer-Hollandse culinaire hoogtepunten, zaken die je niet zo eenvoudig meeneemt. Bovendien, als je ze slechts sporadisch proeft, blijven ze alleen maar lekkerder. Eerst die eerste nieuwe haring, natuurlijk, de eerste dag in de verkoop. Een net gepensioneerde collega, Gerrit-Jan, komt uit Noord- of Katwijk en nam altijd elk jaar een heel vaatje mee naar Barcelona. Probleem was dat dat na opening wel heel snel op moest, en aan Spanjaarden kun je zo’n haring natuurlijk niet slijten. Cruijff kon de geste wel waarderen, Van Gaal geloof ik wat minder.

Daarna een vroege lunch…

Fantastisch bereid door Anton, met asperges uit de grond van de boer in Terheijden, waar ook de eieren vandaan komen (niet uit de grond, maar van de kippen van dezelfde boer), en de krielaardappeltjes zullen ook wel uit de buurt komen. Ik smul van groene asperges van de grill, met grof zout erbij of een romesco-saus, of in een bord met pasta en paddestoelen, maar deze witte kanjers zijn niet te versmaden.

Dat was om half één, dus rond een uur of vier kreeg de maag weer trek. Vind het nog altijd opvallend dat Nederlanders door dit soort eetgewoontes niet net zo dik als de Amerikanen zijn, maar heb me er toch maar aan bezondigd. Let vooral op de enorme kwak, en die is niet van Becel of zo…l

Een grote stad, om half negen

Een terugkerende vraag, als je al lang in het buitenland woont. Wat nou het verschil is, met Nederland. Of wat het in Spanje leuker maakt. Nou, dit dus, onder anderen. Een redelijk aangename maandagavond in hartje Rotterdam, rond half negen, bijna 20 graden op de thermometer. Oké, ik weet dat het Schouwburgplein niet bepaald een plek is waar de mensen uitbundig en massaal bij elkaar komen, met die domme metale ondergrond, maar toch… Onderweg, van de Erasmus universiteit richting centrum, viel het me al op: de stilte, nauwelijks auto’s op de Oostzeedijk, het Oostplein, de Westblaak. De totale verlatenheid. En dát terwijl het deze junidagen in Nederland veel langer licht blijft dan in Spanje: rond elf uur was het nog steeds niet helemaal donker.

Half negen, en de stad is stil en verlaten, de mensen zitten thuis, voor de televisie, in de café’s is het rustig, de terrasjes zijn al gesloten. Het leven is al zo’n twee uur geleden opgehouden te bestaan. Ik weet, Amsterdam is de uitzondering, daar gaat het dankzij de toeristen nog even door, maar dit is toch het meest centrale plein van de tweede stad van Nederland…

Verkiezingen in het Oude Noorden

Dit zijn Ali, Hussein, Kazim en Naim, vóór het Turkse café van de eerste, in het Rotterdamse Oude Noorden. Ze zaten een eigen versie van rummikub te spelen, maar wilden wel even naar buiten komen voor de foto. Ali, links, heeft namelijk zijn café versierd met Oranje vlaggen en zo, voor het WK. “Ik voel me Nederlander,” zegt hij.

Dit is Arnold. Geboren Utrechter, getogen Rotterdammer. Hij zit voor zijn sleutelmakerij in het Oude Noorden, 50 meter van het Turkse café vandaan. Arnold heeft zijn hele leven PvdA gestemd, maar gaat woensdag voor Wilders. In het Oude Noorden is 65% van de bewoners allochtoon. Arnold is het zat.

Een dagje Rotterdam, dus, dichtbij het Crooswijk waar ik woonde. Hier, in het Oude Noorden, speelden we biljart bij  cafe Faas, hoek Zwaanshals-Zaagmolenweg. Toen woonden er al heel wat immigranten, maar was Faas nog geen Marokkaans theehuis geworden. Er is veel veranderd, niet altijd ten goede, maar volgens sommige bewoners is de wijk weer iets aan de beterende hand.

Toch is dat hele immigratie- of allochtonendebat, door Wilders steevast gemaakt tot een islamdebat, door de economische crisis naar de achtergrond verdrongen. Toevallig stonden 5 km van het Oude Noorden vandaan, in de Erasmus Universiteit, zes lijsttrekkers tegenover elkaar. Wilders en Cohen mochten bekvechten over die allochtonen; helemaal niks nieuws onder de zon, iedereen valt in herhalingen en, nu iedereen vooral last heeft van zijn eigen portemonnee, lijken die buitenlanders ineens niet zo interessant meer. Heb vandaag niemand zelfs niemand gehoord die ze ervan beschuldigt ‘onze banen af te pikken’.

Wilders zijn ‘momentum’ is voorbij, zo schreef NRC Handelsblad laatst al. Een half jaar terug zat hij in de enquêtes bijna aan de 30 zetels, was hij bijna premier, nu is hij teruggevallen naar de helft, slechts zes meer dan hij nu heeft. Wil iemand een veelbetekenende foto? Bij deze: zelfs op rechts is Wilders, mét kogelvest onder het colbert, eenzaam.

Een gesponsorde etterbak

Eigenlijk zouden we geen woord aan ‘m moeten vuilmaken, maar het fenomeen Jimmy Jump verdient toch een korte uitleg. De 36-jarige Catalaan Jaume Marquet heeft er een sport van gemaakt om iets te doen wat eigenlijk heel erg gemakkelijk is: bij een groot evenement over hekken of reclameborden springen en hopen dat de camera’s zich op hem richten. Natuurlijk is er altijd wel beveiliging, maar als we iets niet meer willen in, bijvoorbeeld, voetbalstadions dan zijn dat van die hoge hekken. Of een rij politie- of veiligheidsagenten voor het podium van het Eurovisiesongfestival waar de ijdele Jimmy/Jaume zaterdag zijn faam definitief in heel Europa vestigde, toen hij het optreden van de Spaanse deelnemer Diges verstoorde. “Ik keek in mijn ooghoeken naar hem om zeker te weten dat hij geen mes of zoiets bij zich had,” zei de zanger. Je weet maar nooit. Dat hele festival is natuurlijk niks aan, maar in dat verre Oslo kenden ze die achtelijk Jimmy Jump niet, konden ze het ook niet zien aankomen, al deden de veiligheidsagenten er lang over de ‘springer’ van het podium te halen; misschien dachten ze dat hij onderdeel van de show was…

In principe is Jimmy een onschuldig type, zonder mes op zak, met op het hoofd het Catalaanse barretina en meestal ook iets van zijn favoriete voetbalclub FC Barcelona, zoals in 2004 tijdens de EK-finale tussen Portugal en Griekenland. Catalonië noch Barça zijn blij met hem. Ze schamen zich voor een figuur dat een eigen website heeft en af en toe een sponsor om zijn zorgvuldig geplande daad uit te voeren. En ook al wil hij geen kwaad, hij kan anderen behoorlijk aan het schrikken maken. En nou vraagt hij via Facebook ook nog of mensen hem willen helpen in Oslo, waar hij een nacht in de cel zat, een boete van 1.800 euro te betalen.

Een spannende film

Er was een tijd dat ETA (hier in Spanje zeggen ze niet dé ETA) buiten de grenzen, dus ook in Nederland, nog sympathie opriep, ondanks de talloze aanslagen. Nog altijd zijn er kranten en persbureau’s die het ‘de Baskische afscheidingsbeweging’ noemen, een eufemisme voor terreurbeweging. In die tijd (1979) kon er ook een spectaculaire Italiaans-Spaanse film over één van de beruchtste aanslagen van ETA gemaakt worden. Operación Ogro gaat over de minutieuze voorbereiding en prfecte uitvoering van de aanslag op generaal Carrero Blanco, eind 1973. Hij was rechterhand en beoogde opvolger van Franco. De auto van de man – wat op het fragment boven is te zien is écht gebeurd – werd over een flatgebouw heengezwiept door een ontstellend zware lading explosieven die ónder het asfalt was verborgen. Carrero Blanco overleefde het, vanzelfsprekend, niet.

Dat heroïsche en romantische is er natuurlijk allang af; één ding is een fascistische dictatuur bestrijden, iets heel anders een democratisch land. Ik zou nu wel eens een film van de ‘andere kant’ willen zien, ook ongelooflijk spannend ongetwijfeld: over hoe de veiligheidsdiensten er de laatste jaren elke keer weer in slagen de ETA-kopstukken te lokaliseren en arresteren. Vandaag was de zoveelste ‘nummer één’ aan de beurt; hij had net twee maanden de leiding. De politie is vooral blij met de ontstellende hoeveelheid documenten die zijn aangetroffen, want de hele top-drie was aan het vergaderen, in het huis in Bayonne. De ETA-leden deden of er niemand woonde, slechts een niet-geregistreerd lid kwam af en toe buiten om boodschappen te doen.

ETA weet dat ze geïnfiltreerd is door agenten, maar juist daardoor zijn de voorzorgsmaatregelen én het wantrouwen van de terroristen steeds groter. Mooie film, nogmaals, over zo’n agent of spion die misschien al jaren een zogenaamd ETA-lid is…

Het verhaal van de doden

Mij mag je na m’n dood cremeren, maar begraafplaatsen blijf ik overal op de wereld een bijzondere attractie vinden. Al zijn de mensen er zo dood als wat, zo’n oord vertelt wel heel levend de geschiedenis van de stad. Jaartallen, namen en vooral de manier waarop mensen zijn begraven zeggen heel veel over de gewoontes van elk land, elke stad. Topper blijft natuurlijk Père Lachaise in Parijs, vooral om alle beroemdheden die er liggen, maar ook omdat de familietombe’s er zo groot zijn dat je er zelfs kunt schuilen wanneer een hoosbui boven de stad losbarst en zelfs het graf van Jim Morrison er verlaten laat bijliggen.

De drie Saint Louis-begraafplaatsen zijn in New Orleans minstens zo beroemd als Père Lachaise in Parijs. Een toeristische attractie ook, binnen de geesten-, doden- en voodooroutes die talloze bureautjes er aanbieden. De zwarte slaven namen zowel uit Afrika als de Caribe hun voodoogebruiken mee naar Louisiana. Marie Laveau was in de 19e eeuw de absolute voodoo-queen van New Orleans en dat van haar is het beroemdste graf op St Louis I; aanbidders hebben de witte tombe volgetekend met drie kruisen, een manier om Laveau ook nu nog om een gunst te vragen. Opvallend klein trouwens, die drie begraafplaatsen, zeg maar één huizenblok tussen vier straten in groot. Op de weg naar het Louis Armstrong-vliegveld ligt de nieuwere, massale begraafplaats van de stad, die na de Katrina ook volledig onder water kwam te staan. Die herhaalde wateroverlast is trouwens hier de reden dat de doden niet onder de grond worden begraven.

 

Totaal het tegenovergestelde van Engeland, bijvoorbeeld, waar net als in Nederland de doden onder de zoden liggen. Op weg naar een voetbalwedstrijd van Chelsea op Stamford Bridge kwam ik eens, net aan de overkant van het brede spoor, langs de begraafplaats van Brompton, een speeltuin voor eekhoorntjes. Daar staan liefst 800 meter lang en 200 meter breed oneindige rijen kruisen in het soms woekerende gras. Ik was er zo een uurtje kwijt en het schijnt zelfs op de monumentenlijst te staan.

In Cárdenas, een authentiek stadje dichtbij het toeristenparadijs Varadero in Cuba, vallen de kleine huisjes op die op veel tombes zijn gebouwd, compleet met houten lijstjes met kleine ramen erin. Daarachter liggen, beschermd voor weer en wind, de bloemen maar ook de relikwieën die de doden mee hebben genomen hun graf in. Veel mensen die natuurlijk gestorven zijn voor de revolutie.

Om dit alles blijft voor mij het bezoek aan de begraafplaats van Montjuïc in Barcelona een absolute aanrader, al ligt hij een beetje uit de route. Op zondagmorgen rijdt de bus er niet alleen naar toe, maar gaat lijn 107 ook over de begraafplaats zelf heen, zo ongelooflijk groot en steil is het cementerio (een veel mooier synoniem is trouwens camposanto, zoals het ook in Italië heet), tegen de bergwand opgebouwd. Je kunt er aan de bovenkant naar binnen, niet ver bij het Olympisch stadion vandaan, of bij de hoofdingang aan de onderkant, aan de Ronda Litoral die langs de haven loopt. Ik noem het altijd een soort Bijlmermeer van de doden, maar dan een stuk mooier, natuurlijk. Wie niet helemaal naar Montjuïc wil kan ook de kleinere, maar oudere begraafplaats in Poblenou bezoeken, net achter het Olympisch dorp.

Baden in de olie

Het strand van de Almadrava (of Almadraba, op z’n Spaans) is een mooie plek. Meestal redelijk rustig, een leuke camping met de in/uitgang op het strand zelf, een rustige zee, een motorcircuit (Calafat) waar slechts sporadisch gebrom vandaan komt, wat bars en restaurantjes… Ideaal om een dagje op het strand door te brengen, lijkt het. Veel mensen doen het ook. Maar het heeft een probleem: als je naar links kijkt zie je er de reactor van de kerncentrale Vandellós liggen. Niet zomaar een reactor: geen centrale in Spanje die de laatste decennia zoveel incidenten heeft gekend als die van Vandellós; vooral de oudere van de twee centrale’s die hier liggen, net onder l’Hospitalet de l’Infant, en die is inmiddels ook gesloten. Was té onbetrouwbaar. Oké, radioactieve rampen als die van Tsjernobyl moet je hier niet verwachten, maar toch… ga je hier vrolijk het water in?

Ik moest aan Vandellós denken toen ik helemaal alleen op het weidse strand van Port Fourchon stond, de meest zuidelijke haven van Louisiana, op zo’n tweeëneenhalf uur rijden van New Orleans. Een vissersstrand ook, omdat je er de auto bijna op het zand kunt neerzetten. Er stond nu een politiewagen die de weg belemmerde; de in de auto met lopende motor (de airco moest aan) slapende (en dus wakker geklopte) jonge agent liet de verre bezoeker wel even door, maar het strand was gesloten, dat-ie dat maar wist.

Volgens de voorspellingen moest hier de olie van het ontplofte platform Deepwater Horizon op zo’n vier mijl uit de kust liggen. Vissen en zwemmen verboden, beschermende barrières werden aangelegd. Maar ook hier: vind je zwemmen zo wel lekker? Oké, natuur genoeg, mooie vogels vliegen voortdurend voorbij, de zee zit er bomvol met vis, maar al die olieplatforms, zo dichtbij, en in je rug een haven vol opslagplaatsen, een strand dat naar olie ruikt zonder dat het ermee besmeurd is. Geen plezante plek om te zwemmen.

In USA Today stond vandaag een ingezonden brief van een boze mevrouw uit Massachusetts; daar wordt na jaren van politieke gevechten een windmolenpark in zee gebouwd, voor het strand van Cape Cod. De krant illustreerde het met een foto van de turbine’s in zee bij Dronten, Flevoland. Vreselijk voor het uitzicht, vond de schrijfster. Is ook zo. Maar liever honderd keer dat dan een kernreactor of een olieplatform.

A brief encounter

Zij duurde nog geen halve minuut, de ontmoeting. Deze man, ik ken zijn naam niet eens, zat met drie andere kerels op leeftijd wat te pingelen op een terras in New Orleans. Ik zat, na een dag van zes uur in de auto en enkele uren extra in een gore havenstad die naar petroleum stonk, aan een verdiend biertje te nippen. Hij kwam wat geld ophalen, ik zat half in de zon, boven de 30º, een boek te lezen. Wat ik las, vroeg hij, nadat ik hem twee dollar had gegeven. Het is Nederlands, zei ik; ging hem maar niet zeggen dat de schrijver Thomas Verbogt heet. En toen kwam die piepkleine wereld waarin we leven weer om de hoek kijken.

-Ik ben vaak in Veenendaal geweest- zei hij, in het Engels natuurlijk.

-Da’s dicht bij mijn Utrecht- antwoordde ik.

-Ik repareerde Steinberg piano’s. Bij Ron Bole. Be o el ie.

Goed gehoord, Steinberg, die bestaan ook. Geen Steinway. Dat Bole had-ie fout. Blijkt Ron Bol te zijn, de man met de grootste pianowinkel van Europa.

-Jullie Nederlanders… Ik kwam er tegen die wel vijf talen spraken.

-Ja…

-Spreek jij ook vijf talen?

-Zes.

Oh my god. En dan ik met alleen mijn Engels.

Maar toen kwam hij met de allerbeste. Hij tikte op zijn saxofoon, prachtinstrument.

-Maar ík spreek deze taal- zei hij.

Tja. Die had ik ook zo graag willen spreken. Die van de sax, de muziek. Universeel.