Categorie archief: intussen, in Spanje

De monddode Guardia Civil

Vandaag gingen 20.000 agenten van de Guardia Civil in Madrid de straat op om te protesteren tegen hun belabberde werkomstandigheden, hun lage salarissen en het strenge regime waaraan zij worden onderworpen. Geen geliefd korps, die mannen met hun vreemde tricornio, dat driepuntige hoofddeksel dat, hoe lachwekkend het ook lijkt, vroeger enorme angst en respect inboezemde. Haat ook, natuurlijk. Maar uiteindelijk zijn het ook mensen, en als zodanig hebben zij één van de minst prettige baantjes die er in Spanje bestaan; niet voor niets zijn meestal vader én zoon (en nu ook dochter) Guardia Civil, krijg je dat via de familie mee, ook al omdat veel van hen in speciale kazernes wonen met hun gezin.

Maar ze mogen niks. Vooral niet praten. Anders dan andere politiekorpsen mogen de agenten van de paramilitaire Guardia Civil geen vakbond hebben. Elk openbaar protest wordt gestraft met cel of tijdelijke ontzegging van het loon. Daarom is het ook uniek dat die 20.000 vandaag de straat op gingen. De rechter had hen toestemming gegeven, dus durfden er veel nu wel, al zullen sommigen flink op hun flikker krijgen wanneer hun meerderen hen op foto’s in de krant zien.

Ik heb het twee keer meegemaakt, die achterlijke structuur van de Benemérita, die trouwens voortreffelijke, zeer gespecialiseerde agenten heeft die ook humanitaire missie’s in het buitenland uitvoeren. Heel lang geleden maakte ik een verhaal over een toenmalige dodenweg bij Sitges. Een verkeersagent liet me in de kazerne in Vilanova i la Geltrú de statistieken van de talloze ongelukken zien, plus de brief die de Guardia Civil naar de overheid had gestuurd om te vragen de weg eens te verbeteren. Een maand later belde hij me op: hij was drie maanden geschorst, zonder salaris ook, omdat hij mij die documenten had laten zien.

Jaren later: het lukte me op het vliegveld van Barcelona de belabberde controles te omzeilen en zonder instapkaart in een vliegtuig naar Lissabon terecht te komen. Groot schandaal toen dat in de krant kwam. Een agent van de Guardia Civil belde me op, hij wilde me ontmoeten op een geheime plaats, het kantoortje van de illegale vakbond die ze hadden. Dacht dat ze boos op me waren, dat ze flinke straf hadden gekregen om het falen van die controle. Maar ze waren dolblij, nu konden ze eindelijk uitleggen wat een kolerezooi het op het vliegveld was, met een autoritaire chef, patrouillewagens die het niet deden en talloze ziekmeldingen. Nieuw verhaal dus. Maar ik zou nooit mogen zeggen, vroegen ze me, waar ik hen had ontmoet en wie zij waren.

Weer naar school na 10 weken vakantie

Ouders haalden opgelucht adem, vanochtend. ’t Is weer voorbij, die lange zomer. De derde week van juni waren de kinderen van de lagere- en middelbare school al vrij, vandaag zijn ze weer begonnen. Hele ophef, in Catalonië, omdat het schooljaar een week eerder dan gebruikelijk is begonnen. Leraren boos, maar veel ouders ook een beetje: die ene week vrij wordt straks ‘ingehaald’ in februari en maart; een soort skivakantie. En waar moeten ze de kinderen dán weer laten, vragen ze zich af, want pa en ma werken dan gewoon.

En waar moesten ze hen de afgelopen 10 (!) weken laten; is elke zomer ook altijd zo’n gedoe. Wekenlang zie je vooral veel opa’s en oma’s met het grut over straat banjeren. Het zal altijd wel een discussie blijven, of de vakantie niet te lang is, of ze hier niet te veel vrije dagen hebben, of het onderwijs gewoon waardeloos is… Zo’n 30% maakt niet eens de middelbare school af.

Een krant publiceerde een graphic, vergeleek vakanties en vrije dagen in verschillende Europese landen met elkaar. En ja, de Catalaanse en Spaanse kinderen zijn héél vaak vrij, niet alleen deze tweeëneenhalve maand in de zomer. Neem de losse vrije dagen buiten de vakantie’s om; in Nederland zijn er slechts drie (volgens die graphic), in Catalonië liefst 13. De eerste eigenlijk al over vier dagen, de 11e september, de nationale feestdag van Catalonië. Maar die valt dit keer op een zaterdag… Misschien dat de kinderen daarom gewoon vrijdag al weer vrij krijgen…

In de voetsporen van Indiana Jones en Clint Eastwood

Er zijn verschillende woestijnen in Spanje die de mooite waard zijn als je op zoek bent naar een verrassend landschap dat we in het groene Nederland absoluut niet kennen. De prachtige Bàrdenas Reales in Navarra (bij Pamplona) of Los Monegros langs de snelweg van Lleida naar Zaragoza. Maar mijn favoriete gortdroge streek blijft toch Cabo de Gata in Spanje’s zuidoosthoek, waar ik al eerder over heb geschreven maar die in zo’n bescheiden ‘vakantieserie’ als deze niet mag ontbreken. Een favoriete woestijn omdat je er de zee binnen handbereik hebt, zoals hier op het betoverende, vulkanische strand van Mónsul (ónder San José een zandweg op en je vindt het vanzelf, net als het iets minder mooie, maar heerlijke strand van Los Genoveses), waar ooit Harrison Ford en Sean Connery een beroemde scène van Indiana Jones opnamen:

Cabo de Gata is zó fotogeniek dat er al talloze andere speelfilms zijn opgenomen, vooral enkele van de beroemdste spaghettiwesterns van Sergio Leone met Clint Eastwood (A fistful of dollars, The good, the bad and the ugly, met die historische slotscène in de woestijn van Tabernas), maar ook klassiekers als Lawrence of Arabia, Cleopatra, Patton en James Bond’s Never say never again. Toch is de streek vooral zónder filmsterren en drukte het leukst. In augustus gaat een flink deel van Madrid er op vakantie, maar omdat het er bijna altijd mooi weer is (er valt de minste neerslag van heel Spanje), kun je er de rest van het jaar ook terecht.

De stranden zijn er bijna allemaal bijzonder – er zijn nog enkele maagdelijke baaitjes te vinden, daar waar je wat auto’s plompverloren langs de weg ziet staan loopt meestal een pad naar de zee – en in de dorpjes keer je terug in de tijd, neem je een drankje in een sfeer die je aan de jaren zeventig doet denken, zoals in Las Negras of Agua Amarga, waar ik nooit de verse vis uit zee zal vergeten die ik op mijn bord kreeg terwijl mijn voeten voor het klapstoeltje in het zand staken. Weet niet of die terrasjes aan het strand nog bestaan, trouwens.

Eén van de meest verrassende ervaringen was het bezoek aan het onooglijke dorpje Fernán Pérez, waar we toevallig het park Entorno Natural La Reserva ontdekten. Een soort mini-dierentuin, maar zonder hokken noch tralies, met nauwelijks bezoekers en één opvallende bewoner: de poema Kimba. Toen, halverwege de jaren negentig, konden de kinderen nog met het beestje ravotten, in 2002 bleek Kimba enorm gegroeid. Het Catalaanse echtpaar Josep Magaña en Montse Suárez was de stad Barcelona ooit zat en nestelde zich hier, in Cabo de Gata. Aan publiciteit doen ze nauwelijks, La Reserva heeft geen internetpagina, maar ze overleven er nog altijd. Volgens een recent besluit van de gemeente mag Josep er zelfs een hotel bouwen. Het is het enige dat in al die jaren in Cabo de Gata is veranderd: het is toeristischer geworden, maar verder nog altijd een vergeten uithoek ergens halverwege de Costa Blanca en Costa del Sol.

Duizelingwekkende entree naar de Picos de Europa

Een goed moment, in deze dagen van zinderende hitte (in Barcelona) of overtollige regenval (Nederland), om naar de Picos de Europa te trekken, één van de wildste gebieden van Spanje. Wild, omdat veel plekken ontoegankelijk zijn, maar ook omdat het massatoerisme er nooit naar toe is getrokken. Het kan er druk zijn in augustus, want ik herinner me het overvolle dorpje Potes, in de streek Cantabrië de ingang voor het oostelijke en centrale deel van de Picos, maar dat is nog niets te vergelijken met veel dorpen aan zee. Bovendien, je zoekt er in de buurt een casa rural, in een nog nauwelijks bewoond dorpje (we zagen er één eenzame, vriendelijke  geitenhoeder), en de rust is volledig. Of je wacht tot september, en ineens is bijna iedereen terug naar huis.

Druk kan het ook zijn in Fuente Dé, dichtbij Potes, waar de spectaculaire ‘toegangspoort’ naar de Picos is. Het meest ijzinwekkende kabelbaantje dat ik ooit heb gezien voert je hier in vier minuten van 700 meter naar 1.450 meter hoogte. De kabel loopt steil omhoog, en de cabine lijkt ongelooflijk nietig tegen een gigantische bergwand van meer dan 700 meter. Omgekeerd moet je niet te veel hoogtevrees hebben als je vanuit die kabelbaan naar beneden wilt kijken.

Prachtige wandeltochten door de bergen daar, tussen de 1.500 en 2.000 meter hoogte en zonder een hoge moeilijkheidsgraad als je er een goede route uitkiest. Voor de echte klimmers is er ook veel te beleven, met talloze toppen van boven de 2.500 meter. Trok zelf eens, totaal onvoorbereid, naar de Peña Vieja, maar aangekomen op een enorme hanenkam met de diepte aan weerszijden en de wind van voren maakte ik wijselijk rechtsomkeer.

Maar je hoeft in Picos de Europa, die tientallen kilometers lang langs de Cantabrische kust (of de Golf van Vizcaye) niet per se de bergen in om het adembenemende landschap te aanschouwen. En je kunt er zo een paar weken rondbrengen, aan de verschillende kanten de bergen in waar de Vuelta a España elk jaar de zwaarste etappe’s heeft liggen; naar het natuurpark rond de Lagos de Enol of Covadonga, bijvoorbeeld. Kleine dorpjes waar de tijd heeft stilgestaan, de doden op grote hoogten rusten, de kleine restaurantjes je de typische forel (trucha) omwikkeld door serrano-ham serveren en de monniken nog in stille kloosters huizen. En ben je de bergen zat, dan ben je binnen een uurtje aan één van de mooie stranden (San Vicente de la Barquera heeft de meeste faam) of in één van de steden, Oviedo, Gijon en Santander, de laatste twee ook met hun eigen witte en brede stranden.

Hittegolf eind augustus

Dit is de komende week de verwachting voor een dorpje in het binnenland van Catalonië, bij Lleida in de buurt. Je zou er nu niet willen wonen, vooral omdat er geen zee in de buurt is, én omdat het deze dagen de warmste steek is, samen trouwens met het achterland van de Costa Brava. Terwijl Nederland de natste augustus sinds tijden krijgt, wordt het hier de warmste augustus sinds 30 jaar, zo hebben de meteorologen al voorspeld. De zon hakt erin, maar we gaan niet klagen, al kom ik net verbrand terug van opname’s voor De Wereld Draait Door (DWDD), waarover volgende week misschien meer. Twee uur in het Olympisch stadion van Montjuïc in de zon gestaan; foutje. En niet gedacht dat ik aan het einde van de zomer nog zo zou verbranden. (Hoop dat ik er op TV een beetje bruin op sta, en niet vuurrood.)

Traditioneel, wordt altijd gezegd, is juli in en rond Barcelona altijd heter dan augustus. Maar omdat de zomer dan meestal al lang duurt heb je in augustus altijd het idee dat het nóg warmer is, ook al omdat de stad leger is, iedereen de schaduw in is gevlucht, of de airco van thuis, de winkel of het kantoor heeft opgezocht. Een schaduw waar het vandaag trouwens aangenaam lunchen was, gewoon een menuutje bij ene Casa Miranda (geen hoerentent, gewoon een stokoud restaurantje in de Eixample), met voorafjes (gazpacho, arroz a la cubana – witte rijst met tomatensaus en een gebakken ei), vlees (churrasco en biefstukje), nagerechte (appel uit de oven, crema catalana), twee biertjes de man, plus elk een koffie, 35,90 euro…

En dat zullen we voorlopig nog minimaal een week kunnen blijven doen. Het wordt zelfs heter, ook hier aan de kust, met een bries uit Afrika.

Toeristen durven weer naar het Baskenland

Mijn eerste bezoek aan het Baskenland was ergens in 1990, voor een interview met de toen redelijk onbekende wielrenner Miguel Indurain; een belofte, zeiden ze. Zal nooit de reis erheen, in een oude Peugeot 505 van de krant, vergeten. Op weg naar Azpeitia moest ik door Tolosa, waar een soort gracht links langs de weg loopt. Een auto haalde een andere net in toen die laatste zijn richtingaanwijzer aan deed: hij ging links de brug over en zag degene die hem inhaalde niet. Botsing en de inhaler vloog door de reling, tien meter lager het droge kanaal in, op zijn kop. Ik stopte, keek, en zag twee bebloede gezichten uit de auto komen… Verder viel het wel mee.

Afijn, lange introductie om een bezoek aan het Baskenland te promoten, in de onregelmatige serie over vakantieplekken in Spanje. Zeer klein landje, trouwens, maar waar je je best een week of langer kunt ophouden: bergen, strand, mooie steden, musea (het Guggenheim, natuurlijk, maar ook de beeldentuin van Chillida in Hernani, heel dichtbij San Sebastian) en héél lekker eten, Euskadi heeft het allemaal. Ken zelf de steden (San Sebastian, Bilbao en Vitoria het best), maar ook de stranden zijn er idyllisch, en als je er ook nog, zoals in Zarautz,  het restaurant van Karlos Arguiñano hebt liggen, kun je twee geneugten combineren. Bovendien zit het agrotoerisme in het Baskenland enorm in de lift, vanwege het prachtige binnenland.

Kortom, het Baskenland is altijd een bezoek waard geweest (zeker als je ook nog een racefiets bij je hebt), maar veel mensen durfden toch nooit te komen. Bang voor de ETA, bang voor bomaanslagen, bang voor het geweld op straat, de kale borroka, van de jeugdbeweging. Onzin, natuurlijk, want de ETA zocht zelf de toeristen wel op als ze die aan het schrikken wilde maken, zoals met de traditionele bommencampagne’s aan de costa’s van de Middellandse Zee. Voor zover ik mij kan herinneren is in Euskadi zelf nog nooit een toerist gewond geraakt of, erger, door een bom of kogel vermoord.

Niettemin, nu de steeds verder onthoofde ETA al meer dan een jaar geen dodelijke aanslag heeft kunnen plegen, zit het toerisme naar het Baskenland weer in de lift. Hetzelfde gebeurde in 2006, tijdens de maandenlange wapenstilstand van de terroristen. Sterker nog, het Baskenland is al zijn toeristenrecords aan het breken: in juli kwamen er 257.133 bezoekers, het hoogste aantal sinds in 1992 werd begonnen met het ‘tellen’ van de toeristen. Het klinkt niet écht veel, maar dát maakt het juist zo leuk: het Baskenland is nog lang niet door de toeristen verpest.

Met 600 man in één vliegtuig

De trip van Parijs naar Johannesburg, onlangs, ging in het vrij nieuwe ‘monster’ van de luchtvaart, de Airbus A380, waarvan nog maar weinig maatschappijen een exemplaar hebben. Air France is er één van. Het lijkt mooi, maar het valt niet mee, bijna 600 passagiers in- en uitladen, plus hun koffers. Het boarden ging via vier verschillende slurven, twee ervan met imposante roltrappen naar de bovenverdieping – de A380 is het enige toestel dat over de gehele lengte twee verdiepingen heeft…

Even moest ik op dat moment aan Juan Murillo denken; een vreemde sprong in de tijd en het hoofd, ik besef het, maar wel een mooie gelegenheid het verhaal van Juan nog eens te vertellen. Hij was één van de overlevenden van de grootste vliegramp ooit, de botsing tussen een KLM- en een PanAm-jumpo in Tenerife, in 1977. Bijna 600 doden. Onwaarschijnlijk dat er ooit nog een grotere vliegramp zal gebeuren, wordt altijd gezegd, want die dag ging alles fout wat er fout kon gaan en botsten twee van de toen grootste vliegtuigen op elkaar. Maar in één Airbus A380 zullen uiteindelijk 800 passagiers passen, dus… Vandaar die gekke gedachtenkronkel, al vrees ik het vliegen nooit.

Juan Murillo ook niet. Ik slaagde erin hem in 2007 op te sporen in Fuengirola; nooit eerder had hij meer over die zwarte dag, 30 jaar geleden, gesproken. (Daags erna poseerde hij trouwens een beetje vreemd lachend voor de resten van één van de ramptoestellen.) Het lange gesprek eindigde emotioneel. In El Periódico kwam een vier pagina’s lang verhaal te staan; het AD had veel minder ruimte. Toch nog maar even dat samengevatte relaas van Juan opgezocht. Bij deze:

,,Get off! Get off!, schreeuwde de co-piloot nog. Piloot Grubbs probeerde van de baan te draaien, maar het was te laat.’’ Juan bukte, net als de vier anderen waarmee hij de kleine ruimte deelde. ,,Toen ik weer rechtop ging zitten, waren het dak en een deel van de vloer weg. Op 20 centimeter na waren wijzelf niet geraakt.’’

Juan Murillo zou kunnen verhalen over zijn ‘tweede leven’, dat al precies dertig jaar duurt, sinds hij samen met één Engelsman en 57 Amerikanen de grootste vliegramp uit de geschiedenis overleefde, op 27 maart 1977 op het vliegveld Los Rodeos van Tenerife. 583 mensen, onder wie alle 248 inzittenden van het KLM-toestel, kwamen om het leven. Juan Murillo kwam slechts minuten voor de ramp aan boord van het toestel. Als manager voor chartervluchten van PanAm in Zuid-Europa zat hij op het vliegveld van Las Palmas op het Amerikaanse toestel te wachten. De passagiers zouden daarna een cruise over de Middellandse Zee beginnen en van Las Palmas naar Athene varen. ,,Ik zat met een collega in de bar toen op twintig meter een bom afging, gelegd door een Canarische onafhankelijkheidsbeweging. Daarop werd het hele vliegveld afgesloten.’’

Met een Britse mecanicien, John Cooper, slaagde Murillo er die middag in met een Fokker van Iberia naar Tenerife te vliegen, waarheen de binnenkomende toestellen waren uitgeweken. ,,Een bus zette ons onder het toestel af. We gingen via een luikje aan boord net voordat we konden gaan taxiën.’’
Wat er vanaf dat moment in tien fatale minuten gebeurde, staat nu nog in het geheugen van Murillo gegrift, al heeft hij er tot nu toe in dertig jaar nooit in het openbaar over willen praten.. ,,Toen ik ineens het KLM-toestel vanuit de mist op ons zag afkomen, dacht ik dat we er waren geweest. Toen ik weer opkeek was Cooper, die naast me had gezeten, verdwenen. Hij hing ondersteboven in zijn stoel, want ook een deel van de bodem was verdwenen. Maar hem mankeerde niks. ‘Wegwezen!’ riep de gezagvoerder.’’
Bij de sprong brak Juan, zonder het te merken, twee ribben. Eenmaal buiten het toestel zag hij de weinige overlevenden via een vleugel naar buiten komen. ,,Sommigen sprongen direct naar beneden, in het vuur, en kwamen alsnog om. Ik ben naar het vliegtuig gelopen om ze te helpen, maar al snel kwam de politie om ons weg te halen, want het toestel kon nog exploderen.’’ Op dat moment wist hij nog niet wat er precies met het KLM-vliegtuig was gebeurd. ,,Ik zag door de mist alleen wat vuur en rook.’’ In een lange nacht sliep hij nauwelijks, ging hij ziekenhuizen langs, probeerde hij een lijst van overlevenden op te stellen en nam tenslotte een stevige borrel in de hotelbar. De schok kwam een dag later. ,,Ik moest helpen de zwarte doos te zoeken. Met een wagentje reden we langs de hangar waar de doden lagen. Vijfhonderd verbrande mensen, dat vergeet ik nooit meer.’’
Juan Murillo is sinds tien jaar gepensioneerd, maar tien dagen na de ramp stapte hij alweer in een vliegtuig. Naar de herdenking, vandaag op Tenerife, gaat hij niet. ,,Ik denk niet dat ik het zou aankunnen, al die familieleden van omgekomen mensen zien. Vooral die dode kinderen, dat vond ik het ergst, met nog een heel leven voor zich.’’

De zwarte markt

Met excuses voor de woordspeling in de kop, maar hij ligt er dik bovenop. Er is al 10 dagen rotzooi in twee populaire vakantieoorden aan de Costa Daurada, Calafell en Coma-ruga (de strandwijk van het stadje El Vendrell). Zoals alle drukbezochte badplaatsen zijn beide dorpen de laatste jaren overspoeld door top manta-verkopers, ook wel manteros genaamd. Die namen komen van manta (deken) al zou sábana (laken) de lading iets beter dekken: op grote lakens of doeken spreiden de altijd Afrikaanse verkopers hun waren op straat uit; wordt er een politiepatrouille gesignaleerd, dan slaan zij het laken snel dicht en zetten het op een lopen.

Maar in Calafell en Coma-ruga hoeft dat niet meer, sinds vorige week. Om hen definitief van de drukke boulevards af te halen zonder elke dag dat kat-en-muis-spelletje tussen politie en Afrikanen te herhalen, maakten beide gemeentes een afspraak: er werd een speciale ruimte, een plein net achter de boulevard voor hen gereserveerd waar zij elke middag en avond hun eigen markt mogen opzetten. Eigenlijk een illegale markt, want alles wat ze verkopen is zo vals als een biljet van drie euro. Ik was er gisteren even en zag er dit ‘Montblanc’-horloge voor 15 euro, RayBan-brillen voor 10, D&G-tassen voor 20, Lacoste-polo’s voor 15 en meer van dat spul. Met afdingen ben je zelfs nog minder kwijt. Wel hebben álle verkopers -er waren er zo’n 100- precies dezelfde beginprijzen, want de zwarte markt is goed georganiseerd. Er loopt een chef rond, met drie of vier knechten. Journalisten en fotografen willen ze er niet zien, ze verordenen gemaakte foto’s te wissen, ze hebben er hun eigen republiek met hun eigen wetten gevestigd.

De wereld op zijn kop, dus, en de lokale ondernemers zijn er niet blij mee. Tegen dit soort prijzen kunnen zij niet concurreren en zij vinden dat de gemeentes strafbaar zijn omdat zij illegale handel niet alleen toestaan, maar ook promoten door de manteros hun eigen marktplaats te geven. En de politie, die vorig jaar met wapenstokken achter ze aan rende, rijdt nu gewoon in de auto voorbij. Het is dé discussie van deze zomer, hét nieuws waarmee de kranten de zware augustusmaand mee door proberen te komen. En de zaak zal zich nog wel even voortslepen.

Het achterland van Benidorm

Ja, schrik niet, Benidorm. De stad die ik zelf geen aanrader vind, maar ik respecteer de mensen die er graag komen. Ouderen worden er ouder dan in Nederland, de gewrichten schuren er minder, de geest blijft er zonniger dan onder een Hollandse winterdeken. En Benidorm is natuurlijk niet alleen Benidorm; dicht in de buurt zijn er talloze leuke plekken te vinden, al ontdekken de honderdduizenden toeristen die er komen die meestal niet. Ze komen de stad gewoon niet uit. Ik huurde er ooit een oude Vespa – ooit is echt óóit, de foto’s zijn van 1983 – en kwam terecht in de buurt van het stuwmeer van Guadalest; niet ver, en toch de totale paradox van de wolkenkrabbers aan zee.

In Benidorm zelf heb ik nooit overnacht. Mijn favoriete pleisterplaats als ik op weg ben naar het zuiden en ergens een zomerse stop wil maken is Altea, het dorpje net boven de massatoerismemetropool. Nu ook al anders dan 27 jaar geleden, natuurlijk, maar bij mijn allerlaatste bezoek had de kleine witte parel zijn schoonheid in het oude, door muren omgeven centrum, nog altijd behouden. Drukker, vanzelfsprekend, en omringd door urbanisaties die Altea Hills heten en zo, maar het beroemde opschrift, gericht aan de toeristen, bij één van de ingangen van de citadel hing er nog altijd. ‘…en je zal denken een stukje van de hemel te zien, hier op aarde…’ Heerlijk eten, ook, in Altea, al kan ik me geen enkele naam meer herinneren van een restaurant. Wel dat mijn dochter, toen ze één jaar was, vrijelijk over de vloer mocht kruipen zonder dat de eigenaar en andere eters zich er over beklaagden; ook al zo’n verschil tussen Nederland en Spanje.

Je kunt er trouwens nog dichter in de buurt van de hemel komen dan op het centrale plein van Altea. Iets zuidelijker ligt de Peñón de Ifach, een 332 meter hoge granieten rots die er uit zee steekt, voor de kust van Calpe. In jeugdige overmoed klommen we er omhoog, over totaal onbeschermde paadjes waarnaast een diepe afgrond je de onvermijdelijke dood inlokte; misschien is het pad sindsdien verbeterd. op internet zie ik dat er nog altijd een wandelroute bestaat, waarover je in anderhalf tot twee uur boven komt. Ook is de rots geliefd bij klimmers die er uren aan de wanden gaan hangen om boven te komen.

En net onder Benidorm licht Villajoyosa, waar we ooit de strijd tussen Moren en Christen meemaakten; folklore ten top, de Moros y Cristianos, twee kampen die centraal staan bij de dorpsfeesten in de regio, al is er van een werkelijke religieuze strijd geen sprake meer. Wij stonden er toen, natuurlijk, op een mooie camping aan de zee; jaren later overnachtte ik eens op kosten van de krant vijf sterren hoger, in het prachtige hotel Montíboli. En dat allemaal op een steenworp van Benidorm, dus zo erg is het er ook niet toeven, aan het hart van de Costa Blanca.

In de handen van luchtverkeersleiders

Is vaak het probleem van de Nederlandse  kranten en TV- en radiojournaals: brengen ze een week geleden groot het alarmerende bericht dat de luchtverkeersleiders in Spanje in het drukke augustus dreigen te gaan staken, publiceren reacties van reisorganisaties, mensen beginnen hun vluchten al vooraf te annuleren of uit te stellen, in afwachting van de stakingsdata, en dan brengen die kranten en journaals (bijna) niets als de verkeersleiders uiteindelijk besluiten níet te gaan staken. Het toerisme in Spanje steekt net weer een beetje de kop op en populair zijn mensen die tussen de 2 en 3,5 ton verdienen tóch al niet als ze zich erover beklagen dat ze minder verdienen dan voorheen. Het nieuws dus, van gisteren: er komt géén staking, iedereen kan rustig van en naar Spanje gaan vliegen.

Mysterieus beroep, trouwens. Zoek in het fotoarchief van de krant naar beelden van luchtverkeersleiders en ze zijn er bijna niet. Althans, niet op hun werkplek, een soort heilige der heiligen, hun bijzondere wereld. Laatst hadden we een interview met één van hen, een vrouw. Kan me vooral herinneren dat ze vertelde hóe vaak ze dreigende botsingen in het luchtruim voorkomt… Misschien nog meer dan in handen van de piloten zijn we in handen van deze mensen, op de grond.

Heb ze trouwens eens indrukwekkend aan het werk gezien in de film van Paul Greengrass over de aanslagen van 9/11. United 93 was een prachtfilm, ook al omdat bijna alle acteurs amateurs waren en veel mensen zichzelf speelden, óók die luchtverkeersleiders. Eerst die onzekerheid over vluchten die spoorloos van de groene schermen verdwijnen. En dan het moment dat je hun gezichten en reacties ziet wanneer de tweede Boeing zich in het WTC boort… Nog altijd kippevel, brok in de keel.