Vandaag regende het weer eens, en omdat ik er hier toch nooit op ben voorbereid en dús nooit een regenjasje bij me heb, de fiets maar laten staan en met de metro richting Barceloneta, voor een leuke lunchafspraak. Vind nog altijd dat, waar je ter wereld ook bent, de metro het beste vervoermiddel is om een (grote) stad te doorkruisen en bekijken. Oké, je zit onder de grond en je ziet niets, maar tegelijk zie je een heleboel, de mensen, de inwoners, het dagelijkse leven onder de stad. Ook kun je aan de metro de beschaving van de stad aflezen. Jarenlang, tot de fiets kwam bovendrijven, is de metro mijn dagelijkse drug in Barcelona geweest.
Natuurlijk hadden Londen (1863) en New York (1868) als eerste een ondergronds netwerk van openbaar vervoer, maar mediterrane steden als Athene (1869) en Istanboel (1874) zaten die metropolen op hun hielen. Een lange reeks steden volgde, waaronder Parijs (1900), Madrid (1919) en Barcelona (1924). Ik weet niet of het komt doordat al die steden al zolang gewend zijn zich ondergronds te verplaatsen dat de bewoners hun metro redelijk respecteren. Natuurlijk bestaan er overal graffiti’s en vandalisme, maar nergens ter wereld heb ik de metrowagons zo goor en mishandeld gezien als op de paar miserabele lijnen die enkele wijken in Rotterdam (1968) en Amsterdam (1977) met elkaar verbinden. En nergens heb ik me zo unheimisch gevoeld als op sommige stations of op bepaalde uren van de dag (avond) in de twee Nederlandse metro’s.
Zelfs met de kinderen ooit op weg naar de dierentuin van de Bronx in New York, met ons als enige blanken in de wagon, voelde ik me veiliger dan bij het naderen van station Wibautstraat in A’dam. Het verbaast me niet dat de ingewanden van de oude stad zelf zich met water en bewegende gronden verzetten tegen de Noord-Zuidlijn.