Omdat ik me, met het afstaan van mijn Otxoa-drama aan de door de ambassade uitgegeven bundel met wielerverhalen (Mi querida bicicleta, Mijn geliefde fiets) zo ‘voor het Koninkrijk’ had ingezet kreeg ik een uitnodiging, in naam van dat Koninkrijk, dus Beatrix, voor een diner. Ik mocht de plaats uitkiezen en kwam, bijna per toeval, na twee jaar weer eens terecht bij La Tertulia, één van de leukste en minst bekende terrasjes van de stad. (Een tertulia is een soort rondetafel-gesprek over van alles en nog wat, populair op de Spaanse radio’s.)
Ik ontdekte het enkele jaren geleden, toen ik voor El Periódico een zomerse serie over de geschiedenis van de terrasjes in de stad maakte. De meeste die ik beschreef, van kleine café’s tot luxe restaurants, kende ik vooraf niet, dus was ’t ook voor mij een plezante ontdekkingstocht. En iedereen heeft een verhaal, ook de eigenaars van een terras. Dit is van een dame die één van de beroemdste arrocerías van de stad heeft, Xátiva, naar een paella-dorp onder Valencia. La Tertulia ligt op een pleintje, plaça del Carmen, dat eigenlijk geen pleintje is, maar een stokoude kruising bij de Colonia Castells, een tot verdwijnen gedoemde textielkolonie met arbeidershuisjes in de wijk Les Corts.
Alles is hier authentiek, de rust is aangenaam, de afwezigheid van toeristen een voordeel en het eten voortreffelijk. De diplomatieke disgenoot ging voor zeeëgels en een solomillo die er mals uitzag, ik voor een tempura van groenten met romesco– saus en een overheerlijke rodaballo a la sal, een tarbot die in een dikke laag van twee kilo grof zout de oven in ging. Zachter kun je witte vis niet bereiden. De rode wijn was een Mas Perinet uit de Priorat (hij is er ook van de Montsant), een bodega van, onder anderen, zanger Joan Manuel Serrat.