Tagarchief: louisiana

Baden in de olie

Het strand van de Almadrava (of Almadraba, op z’n Spaans) is een mooie plek. Meestal redelijk rustig, een leuke camping met de in/uitgang op het strand zelf, een rustige zee, een motorcircuit (Calafat) waar slechts sporadisch gebrom vandaan komt, wat bars en restaurantjes… Ideaal om een dagje op het strand door te brengen, lijkt het. Veel mensen doen het ook. Maar het heeft een probleem: als je naar links kijkt zie je er de reactor van de kerncentrale Vandellós liggen. Niet zomaar een reactor: geen centrale in Spanje die de laatste decennia zoveel incidenten heeft gekend als die van Vandellós; vooral de oudere van de twee centrale’s die hier liggen, net onder l’Hospitalet de l’Infant, en die is inmiddels ook gesloten. Was té onbetrouwbaar. Oké, radioactieve rampen als die van Tsjernobyl moet je hier niet verwachten, maar toch… ga je hier vrolijk het water in?

Ik moest aan Vandellós denken toen ik helemaal alleen op het weidse strand van Port Fourchon stond, de meest zuidelijke haven van Louisiana, op zo’n tweeëneenhalf uur rijden van New Orleans. Een vissersstrand ook, omdat je er de auto bijna op het zand kunt neerzetten. Er stond nu een politiewagen die de weg belemmerde; de in de auto met lopende motor (de airco moest aan) slapende (en dus wakker geklopte) jonge agent liet de verre bezoeker wel even door, maar het strand was gesloten, dat-ie dat maar wist.

Volgens de voorspellingen moest hier de olie van het ontplofte platform Deepwater Horizon op zo’n vier mijl uit de kust liggen. Vissen en zwemmen verboden, beschermende barrières werden aangelegd. Maar ook hier: vind je zwemmen zo wel lekker? Oké, natuur genoeg, mooie vogels vliegen voortdurend voorbij, de zee zit er bomvol met vis, maar al die olieplatforms, zo dichtbij, en in je rug een haven vol opslagplaatsen, een strand dat naar olie ruikt zonder dat het ermee besmeurd is. Geen plezante plek om te zwemmen.

In USA Today stond vandaag een ingezonden brief van een boze mevrouw uit Massachusetts; daar wordt na jaren van politieke gevechten een windmolenpark in zee gebouwd, voor het strand van Cape Cod. De krant illustreerde het met een foto van de turbine’s in zee bij Dronten, Flevoland. Vreselijk voor het uitzicht, vond de schrijfster. Is ook zo. Maar liever honderd keer dat dan een kernreactor of een olieplatform.

Qué será, será…

Deze mannen, op de foto, heten van achteren Morales, Gonzalez en Anglada en zitten in de enige bar cq winkel van Delacroix Island, één van de vele plaatsen die kunnen doorgaan voor het einde van de wereld. Het zijn geen Mexicanen of Zuidamerikanen, praten zo Amerikaans als wat, een plat accent dat wel uit deze streek, Saint Bernard, van Louisiana zal komen. Het was een sportvisser die me er zaterdag op wees: “Ben je van een krant uit Spanje? Dan moet je naar de islenos aan de overkant van de rivier gaan.” Hij zei islenos, maar bedoelde isleños; die n-met-slangetje kennen ze natuurlijk niet

 En zo ontdek je opnieuw een volledig onbekende (voor mij dan) geschiedenis. Die isleños heten zo omdat ze van ‘de eilanden’ komen, de Canarische Eilanden. Hun voorouders werden eind 18e eeuw door de Spaanse koning verplicht naar de Verenigde Staten te emigreren om Louisiana tegen de vijand te verdedigen. Het grootste deel vestigde zich hier net onder New Orleans, aan de baai van Breton Sound, en in plaats van vechten gingen ze vissen. Nog altijd zijn de meeste isleños vissers.

Geen van deze mannen spreekt nog Spaans. Ze leerden het vroeger thuis, maar op de Amerikaanse school was het verboden. Hun ouders en grootouders hadden het nog gesproken, maar na ruim twee eeuwen is het bijna verdwenen. Wat woordjes, tot honderd tellen, een enkele zin. De halfblinde Erroll Nunez (ook de ñ al kwijt) kon zich niet goed meer herinneren van welk eiland zijn familie kwam. “Dat van de grootste vliegtuigramp uit de geschiedenis,” wist hij nog. Oh ja, Tenerife, dat kwam hem bekend voor.

Ongelooflijke verhalen hebben ze, van Judge Fernández, die me op blote voeten en een t-shirtje ontving maar voor de foto even de toga aandeed, tot Mabel Morales (89) en haar diepgebruinde zoon Frankie Campos. Over de Katrina vooral, die hier op deze laaggelegen, onbeschermde grond alles vernietigde. Geen huis stond er meer overeind, toen ze er na de storm terugkeerden. Van de 67.000 inwoners die de streek in 2000 had, zijn er nu 20.000 minder. Gewoon nooit teruggekeerd. Vandaar de zo lege highways ook, brede wegen waar slecht sporadisch huizen aan staan. En nu de olieramp eroverheen, dodelijk voor de vissers onder de isleños. Ze willen niet eens meer weten wat de toekomst hen zal brengen. Eentje kwam nog met een Spaanse zin, al stamt die uit een Italiaans-Engels liedje: Qué será, será. What ever will be.

De trieste blik van garnalenvissers

Het is een lange, eentonige weg door dorpen die geen dorpen zijn. De delta van de Mississipi, het laatste stuk ónder New Orleans voordat de rivier de Golf van Mexico bereikt, is een dunbevolkt gebied dat nogal gevoelig is voor de weersomstandigheden, natuurrampen en, zoals nu, ongelukken met boorplatformen. De foto van hierboven is van even voor zeven uur ’s morgens en de vrolijkheid straalt niet af van de gezichten van Sandy en Len. Zij bezitten een zaak die fresh seafood verkoopt in Empire, ergens halverwege. Er komen vooral (sport)vissers langs die een emmer garnalen kopen om daarmee forel en baars en andere vissen te vangen.

Twee jaar hadden ze erover gedaan om zich te herstellen van de Katrina-orkaan, die op dit stukje vlakken onbeschermde land, Plasquemines geheten, alles wegvaagde. Bijna alle woningen zijn er nieuw, opvallend veel van steen in plaats van het gebruikelijke hout; doet denken aan het verhaal van de drie biggetjes.

En nu dit weer, zuchten ze. Gealarmeerd door het nieuws, komt er geen sportvisser meer naar de delta van de Mississipi; op sommige plaatsen, die besmet zijn met de olie, mag niet eens gevist worden.

Dus varen ook de beroepsvissers nauwelijks uit, met hun typische boten om garnalen te vangen, het sterprodukt van dit stuk zee. Liefst 45% van alle garnalen die in de Verenigde Staten worden geconsumeerd komen uit Louisiana. De grootste haven is die van Venice, het laatste dorpje van de delta, maar die betoverende naam staat niet in verhouding met de harde werkelijkheid: geen toeristisch dorpje aan zee, maar een vrijwel verlaten haven waar slechts enkele vissers zijn gecontracteerd door BP om mee te helpen de olie op te ruimen. Ze krijgen er 200 euro per dag voor, een schrale trootst nu ze niet kunnen vissen in het net begonnen hoogseizoen. Maar dat is niet het ergste: niemand weet nog hoe lang het ecosysteem last zal blijven houden van het petroleum. “Van de Exxon Váldez zijn ze in Alaska nog altijd niet hersteld,” zei een visser over de tanker die in 1989 strandde.