Bijna iedereen kent het verhaal inmiddels: tot 1992, magisch jaar van de Olympische Spelen, leefde Barcelona met zijn (of haar) rug naar de zee. De haven was goor en gevaarlijk, je kwam er bijna nooit. Slechts verliefde stelletjes gingen op de kilometerslange golfbreker, de rompeolas, in de auto doen wat ze thuis niet mochten doen. Maar de haven werd opengegooid en dat had een onverwacht neven-effect: Barcelona werkte ineens als een soort magneet op de cruiseschepen.
Vandaag werden de cijfers van afgelopen jaar gepresenteerd: voor het eerst ontving de haven van Barcelona meer dan 2 miljoen passagiers van cruiseschepen. Dat zijn er bijna 5.500 per dag, dus minimaal twee van die gigantische schepen meren er elke dag aan. Soms passen ze niet allemaal op de Moll Adossat, de pier waar die drijvende hotels aanmeren en waarvandaan de toeristen – nog altijd een overgroot deel uit de Verenigde Staten – even de stad kunnen bezoeken, waar ze meestal dan binnen een half uur, onderaan de Rambla, al beroofd zijn.
Het is een markt die Barcelona wil koesteren, want, in tegenstelling tot het aantal vliegtuigpassagiers, nog altijd groeit. Barcelona is inmiddels de vijfde grootste ‘cruisehaven’ ter wereld geworden. De eerste vier, waaronder Miami en Nassau (Bahama’s), liggen allemaal rond het Caribisch gebied. Barcelona is vaak het vertrekpunt van een typische Middellandse Zee-cruise langs steden en eilanden als Mallorca, Nice, Venetië, Rome en, wie wat verder wil, Dubrovnik, Santorini, Athene en Alexandrië.