Ja, schrik niet, Benidorm. De stad die ik zelf geen aanrader vind, maar ik respecteer de mensen die er graag komen. Ouderen worden er ouder dan in Nederland, de gewrichten schuren er minder, de geest blijft er zonniger dan onder een Hollandse winterdeken. En Benidorm is natuurlijk niet alleen Benidorm; dicht in de buurt zijn er talloze leuke plekken te vinden, al ontdekken de honderdduizenden toeristen die er komen die meestal niet. Ze komen de stad gewoon niet uit. Ik huurde er ooit een oude Vespa – ooit is echt óóit, de foto’s zijn van 1983 – en kwam terecht in de buurt van het stuwmeer van Guadalest; niet ver, en toch de totale paradox van de wolkenkrabbers aan zee.
In Benidorm zelf heb ik nooit overnacht. Mijn favoriete pleisterplaats als ik op weg ben naar het zuiden en ergens een zomerse stop wil maken is Altea, het dorpje net boven de massatoerismemetropool.
Nu ook al anders dan 27 jaar geleden, natuurlijk, maar bij mijn allerlaatste bezoek had de kleine witte parel zijn schoonheid in het oude, door muren omgeven centrum, nog altijd behouden. Drukker, vanzelfsprekend, en omringd door urbanisaties die Altea Hills heten en zo, maar het beroemde opschrift, gericht aan de toeristen, bij één van de ingangen van de citadel hing er nog altijd. ‘…en je zal denken een stukje van de hemel te zien, hier op aarde…’ Heerlijk eten, ook, in Altea, al kan ik me geen enkele naam meer herinneren van een restaurant. Wel dat mijn dochter, toen ze één jaar was, vrijelijk over de vloer mocht kruipen zonder dat de eigenaar en andere eters zich er over beklaagden; ook al zo’n verschil tussen Nederland en Spanje.
Je kunt er trouwens nog dichter in de buurt van de hemel komen dan op het centrale plein van Altea. I
ets zuidelijker ligt de Peñón de Ifach, een 332 meter hoge granieten rots die er uit zee steekt, voor de kust van Calpe. In jeugdige overmoed klommen we er omhoog, over totaal onbeschermde paadjes waarnaast een diepe afgrond je de onvermijdelijke dood inlokte; misschien is het pad sindsdien verbeterd. op internet zie ik dat er nog altijd een wandelroute bestaat, waarover je in anderhalf tot twee uur boven komt. Ook is de rots geliefd bij klimmers die er uren aan de wanden gaan hangen om boven te komen.
En net onder Benidorm licht Villajoyosa, waar we ooit de strijd tussen Moren en Christen meemaakten; folklore ten top, de Moros y Cristianos, twee kampen die centraal staan bij de dorpsfeesten in de regio, al is er van een werkelijke religieuze strijd geen sprake meer. Wij stonden er toen, natuurlijk, op een mooie camping aan de zee; jaren later overnachtte ik eens op kosten van de krant vijf sterren hoger, in het prachtige hotel Montíboli. En dat allemaal op een steenworp van Benidorm, dus zo erg is het er ook niet toeven, aan het hart van de Costa Blanca.



De boom op de foto zal wel eens precies dezelfde kunnen zijn. Er zit zo’n 50 jaar verschil tussen. Het Benidorm van begin jaren zestig en dat van enkele jaren geleden. De boom is gegroeid, het vroegere vissersdorp is geëxplodeerd. Las er vandaag een aardig verhaal over. Blijkt dat Benidorm de eerste gemeente in Spanje was die een heus stadsplan ontwikkelde, in april 1956. Generaal Franco wilde meer buitenlandse toeristen naar zijn dictatuur halen en Benidorm speelde daar als eerste op in. De toenmalige burgervader, Pedro Zaragoza, zag wel toekomst rond zijn witte stranden aan de Costa Blanca. Zoals de oudste foto’s bewijzen, ging Benidorm gelijk al voor de hoogbouw: zo veel mogelijk mensen cq toeristen per vierkante kilometer. Toen, in ’56, woonden er 2.787 mensen, nu herbergt Benidorm 100.000 inwoners, een groot deel van hen buitenlandse pensionado’s (een raak woord, in Nederland verzonnen, want in Spanje zijn het jubilados).
