Mode in Barcelona: van die enorme groente- en fruithallen, soms op nog geen 50 meter van elkaar, waar je goedkoop groente en fruit kunt kopen. Peren voor 59 cent per kilo, een meloen voor 69 cent de kilo, etcetera. Vraag je de verkoper waar de tomaten vandaan komen (de kassen in Almería, meestal), dan zegt hij geen idee te hebben. Ik hou daar niet van, van die anonieme hangars waar ze je toch belangrijk voedsel verkopen zonde rook maar iets van de herkomst te weten. Kom liever bij de groenteman die liefst zes tot acht verschillende soorten tomaten heeft, allemaal op hun manier lekker: de mooie Montserrat, de Cor de Bou, de donkere Kumato, de gerimpelde Raf, de ‘tomaquet de penjar’ die ideaal is voor het uitsmeren op het brood, de peertomaat (of pomodoro) of de gewone ‘groene’ tomaat voor de salade.
Was gisteren in Vallvidrera, de vreemdste wijk van Barcelona omdat het eigenlijk een dorp is, bovenop de Tibidabo, om er voor mijn eerste stadskroniek de Fira Agrícola te bezoeken. Boeren en buitenlui op nog geen drie kilometer rijden van de stad, met hun strohoedjes op en mooie verhalen over de mandarijntjes, courgettes en tomaten die zij in de Collserola, de oneindige ‘sierra’ tussen Barcelona, Sant Cugat en Molins de Rei, verbouwen. Of de man die de vruchten van een cactus langs de weg plukt, ze opent en laat proeven.
Barcelona zelf heeft nog nauwelijks van deze tuinbouw, alles is verdrongen door het asfalt en beton. Volkstuintjes, zoals in Nederland, heb je hier ook, maar ze zijn schaars, want de ruimte is schaars. En dat terwijl één grote wijk Horta heet, Catalaans voor een tuin waar groente en fruit wordt gekweekt. Ook rondom de stad is het meeste onder en tussen de grote wegen verdwenen, op de artisjokken bij het vliegveld na.