Zuchten van de ziel – Racing in the street

Het oneindige nummer zat al in de zesde, zevende of achtste minuut, ik weet het niet precies, het had net zo goed een kwartier of half uur kunnen zijn, en toen de zware saxofoon doorbrak keek ik even om. Het was iets frisser geworden, op die mei-avond van 2012 in het Olympisch Stadion van Barcelona. Het was al bijna middernacht. Ik stond tegen een laag tribunehek geleund, achter me was Cees gaan zitten. Hij schudde zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen dat hij het niet kon geloven. Tranen biggelden over zijn wangen.

            Cees is mijn vader. Drieëndertig jaar eerder, ook in mei, had hij me meegenomen naar het Muziekcentrum Vredenburg, naar Fats Domino. Aukje, mijn moeder, was ziek die dag, en pa vroeg of ik mee wilde. Ik was zestien, en ging aan het einde van het concert, gefascineerd, bij het podium staan. In de recensie, een paar dagen later in de krant, stond dat die oude Fats zelfs opvallend jong publiek aantrok.

            Cees en Aukje, net veertigers toen, gingen eigenlijk nooit naar een concert. Ook daarvoor niet, in hun jeugd. Voor haar gebeurde er hoog in Friesland nooit iets. Voor hem in Utrecht was dat niet te betalen. Als hij ‘live’ muziek wilde horen, ging hij naar de bioscoop, naar Jailhouse Rock met Elvis, of Rock around the clock met Bill Haley en zijn Comets. Dan danste hij in de gangpaden.

            Cees vergezelde me toen ik mijn eerste HIFI-installatie ging kopen, en daarbij mijn eerste LP, Live in Europa van Creedence Clearwater Revival. En ik mocht zijn LP’s luisteren. Toen hij de meeste weg wilde doen, heb ik er een paar gered, die staan nog steeds thuis. A saucerful of secrets van Pink Floyd, Abraxas van Santana, Room to move van John Mayall. Ja, Cees hield van goede muziek. Toen ik zelf Made in Japan kocht, nam ik het op een cassettebandje voor hem op; in de auto, op de weg terug na weer een lange dag werk als cv-monteur, bleef hij wakker met Deep Purple. Lazy en Strange kind of woman, snoeihard.

            Maar niets van dat alles had hij ooit echt live gehoord. Eén groep moest hij zeker eens zien; in 2003 gaf ik hem voor zijn verjaardag een vliegticket om naar Barcelona te komen en samen in het olympisch Stadion naar de Rolling Stones te gaan kijken en luisteren.

            Negen jaar later gingen we op herhaling, op dezelfde plek, andere artiest. Ik had twee kaartjes, maar was alleen. Ga je mee, Cees? Van ma mocht hij. Ze waren toevallig die week over. Niet dat hij nou heel veel van Bruce Springsteen kende, maar na twee uur was hij in de hemel – en concerten van The Boss plegen een uur of drie te duren.

Toen kwam Racing in the street – de fanatieke Springsteen-fans konden het niet geloven, hij speelde het bijna nooit live. Het stadion met tienduizenden mensen veranderde in een intieme huiskamer. Bruce vertelde zingend zijn verhaaltje, en toen nam toetsenist Roy Bittan het over. Minutenlang.

Cees ging zitten. En huilde.

            Pa is deze maand 81 geworden. Concerten zijn er even niet. Hoeft ook niet per se meer. Hij en ma zitten in die risicogroep, maar ze zijn gezond.

Soms heeft Cees het er nog over, die avond in Barcelona. De piano. Dan de drums erbij. De sax die komt opzetten. De bas en de gitaren. En de emoties, gevangen in geluid.

(Meer van dit soort verhalen, heel mooi de meesten, staan in de bundel Zuchten van de Ziel: https://zuchtenvandeziel.nl)