Pep Guardiola

De methode Guardiola

(Edwin Winkels, Hard Gras, januari 2010)HG Guardiola

In Santpedor is een groentewinkel als die van vroeger. De spinazie zit er nog vol met zand, of modder in deze natte tijden, net als de krop sla. De tomaten liggen in allerlei verschillende afmetingen door elkaar heen, komen niet eenvormig uit een kas, maar uit de nabijgelegen, vruchtbare grond. De winkel ziet er nog uit zoals hij er ook in de jaren zestig moet hebben uitgezien, sober, met slechts de houten kisten vol groenten en fruit als decoratie, een tl-buis aan het grauwe plafond en een toonbank van marmer. Slechts de weegschaal is moderner dan die van toen.

Naast de kassa hangt een foto aan de muur, eentje uit 1994. ‘Voor mijn vrienden van de fruitwinkel aan het plein. Een omhelzing, Pep.’

Ernaast een gedicht, rond de laatste Kerst geschreven door Carla, van 10 jaar, in het Catalaans, de enige taal die ze hier spreken. Het gaat over Barça, het Barça van de zes Cups, het beste Barça ooit, dat van het jaar 2009.

El seu entrenador és de Santpedor

I fins ara ha estat el millor.

Dat rijmt drievoudig. De trainer komt uit Santpedor en tot nu toe is hij de beste geweest. ‘Tot nu toe.’ Carla is even bescheiden en realistisch als haar bewonderde dorpsgenoot, die overigens al niet eens zal zeggen dat hij de beste is. Zijn spelers wel, die zeggen dat over hem. En hij over de spelers.

‘Ook als jullie verliezen vandaag, zullen jullie de beste van de wereld blijven. Maar als jullie winnen, zullen jullie eeuwig zijn.’ Josep Guardiola zei het tegen zijn mannen kort voor de wedstrijd, half december in Abu Dhabi, tegen Estudiantes de la Plata. Om de wereldcup. Niet belangrijk? FC Barcelona had hem nog nooit gewonnen, niet met Johan Cruijff als trainer noch met Frank Rijkaard op de bank. Dus wél belangrijk, enórm belangrijk voor Guardiola en zijn jongens. Nooit had een club de zes grote prijzen in één seizoen gewonnen. Intens waren de tranen van de trainer na afloop, zijn eerste tekenen van emotie na anderhalf seizoen aan de top. Henry en Ibrahimovic sloegen, schaapachtig, een arm om hem heen. Pep, hun Pep, hield de hand voor zijn gezicht, als om zijn tranen te verbergen. Zijn schouders schokten. Zijn werk was af, een compleet meesterwerk, in vijftien maanden geschapen. Niet helemaal vanuit het niets gemaakt, geeft hij zelf altijd grif toe. ‘Johan Cruijff schilderde de Sixtijnse kapel in het Camp Nou, Frank Rijkaard perfectioneerde hem.’ Maar Guardiola gaf er een nieuwe draai aan, een totaal nieuwe invulling, maakte van de romantische voetbaltheorie van Cruijff een hypermoderne versie voor de 21ste eeuw. En in één seizoen en een beetje overtrof hij al zijn meester, zijn maestro, zijn mister.

Ja, Cruijff was mister voor zijn voetballers, net zoals alle trainers in Spanje dat zijn. Of jefe, chef. Of, in het geval van Cruijff, zelfs ook God, want God zag alles en wist alles beter, grapten Koeman, Stoichkov, Romario en Laudrup. Maar de meeste coaches zijn gewoon mister. Behalve Guardiola. ‘Je eigen baas Pep kunnen noemen, je weet niet hoeveel dat voor voetballers betekent, dat is iets heel groots,’ zegt Carlos Naval, al sinds Cruijffs tijd de hondstrouwe elftalbegeleider en manus-van-alles. ‘Het lijkt tegenstrijdig, maar hem bij de voornaam mogen noemen dwingt zóveel respect af.’

Respect. Eén van de bouwstenen van het succes van Pep Guardiola, die pas 37 jaar was toen voorzitter Joan Laporta hem in het voorjaar van 2008, aan een tafel in restaurant Drolma van sterrenkok en Barça-gek Fermí Puig in het vijfsterren Majestic-hotel aan de Passeig de Gràcia vroeg of hij de opvolger van Rijkaard wilde worden. ‘Ik?’ vroeg Guardiola, die bezig was op lelijke, vijandige, hopeloze amateurvelden Barça B van de Derde Divisie naar de Tweede Divisie B te leiden, zijn enige ervaring tot dan toe als coach. ‘Mij als trainer benoemen? Daar heb je de ballen niet voor,’ zei hij tegen de presidente. Maar de voorzitter had ze wel, en gebruikte ze niet alleen voor de vermeende buitenechtelijke avontuurtjes waar de roddelbladen het over hadden.

Oké, zei Guardiola, ‘maar alleen als ik het op mijn manier en met mijn mensen mag doen.’

De methode Guardiola.

Veel willen de spelers en de naaste medewerkers er niet over kwijt. Het geheim van de smid verraad je niet. Hebben ze ook zo afgesproken. Maar heel veel geheimen huizen er inmiddels niet meer achter de grote glazen ramen van het kantoor van Guardiola en zijn assistent en jeugdvriend Tito Vilanova in de Ciutat Esportiva Joan Gamper in Sant Joan Despí, een voorstadje van Barcelona waar de ploeg sinds een jaar dagelijks traint. Ramen van waarachter zij de velden 2 en 9 zien liggen, daar waar de jeugd groot aan het worden is en meer dan ooit iets heeft om zich aan te spiegelen, meer hoop dan ooit op een beloftevolle toekomst heeft. Dit Barça, hún Barça, won de Champions League met zeven spelers uit de eigen jeugd in de basis. En voor de wereldbeker kwamen in totaal acht jongens uit de Masía in actie, de Masía waar Pep Guardiola in 1984 al op 13-jarige leeftijd terechtkwam.

De tijd dat de trainer van FC Barcelona in een hok zonder daglicht in de ingewanden van het Camp Nou zijn werk moest doen is definitief voorbij. Het stadion is er nog slechts om te voetballen, om dat wat doordeweeks in het laboratorium van het trainingscomplex tot in de kleinste details wordt voorbereid met bijna wetenschappelijke perfectie tot uitvoer te brengen. Nooit eerder speelde Barcelona zo vaak zo beangstigend goed en mooi voetbal als de laatste anderhalf jaar. Guardiola had het zelf voorspeld, had het min of meer beloofd in zijn eerste toespraak tegenover een vol stadion, een prachtig warme avond in augustus 2008, bij de officiële presentatie. Hij keek zonder enige podiumvrees naar het publiek, datzelfde publiek waar hij zo vaak voor had gevoetbald, en zei: ‘Welkom in jullie huis. Doe de riemen vast, we zullen gaan genieten.’

In de perszaal was hij langer van stof, maar met hetzelfde zelfvertrouwen. ‘Ik voel me sterk, ik voel dat ik dit aankan. De spelers zullen rennen, en veel. Ik zal hen vergeven als ze kansen missen, maar niet als ze niet rennen. Ik zal de leider zijn en degene die  wil mag me volgen.’

Daarvóór, enkele dagen eerder, bij de eerste kennismaking met zijn spelergroep, had hij het al tegen de voetballers gezegd. ‘Het geheim van Pep? Zijn allereerste toespraak tegenover ons allemaal, de spelers, de assistenten, de artsen, de materiaalmensen, de fysio’s.’ Elftalbegeleider Carlos Naval kan het zich nog goed herinneren. ‘We moesten allemaal komen, hij gaf ons zijn tien geboden mee. “Ik weet wat ik wil,” zei Pep, “ik weet hoe we dat kunnen bereiken. Geloof in mij, en als jullie mij volgen, dan zúllen we dat bereiken”.’

De zoon van God sprak zijn volgelingen toe, en ze geloofden hem, vertrouwden hem. En ze volgden hem, bijna blindelings, van grote sterren tot jonge beloftes. Waarom? Omdat hij straight is, zeggen zijn spelers. Een trainer die er nooit omheen draait, geen smoesjes verzint, doet wat hij belooft. In je gezicht zegt wat hij vindt. Paraula de Pep heet dat inmiddels in Catalonië. Pep’s woord, daar kun je hem op geloven.

Er is al een boek uitgekomen dat zo heet, ‘het woord van Pep’, naar aanleiding van een TV-documentaire met dezelfde titel. En een tweede boek, Escoltant Guardiola, luisteren naar Guardiola, ‘de voetbal- en levensgedachten van de trainer van Barça in 150 zinnen.’ Geen woorden en zinnen om te lachen, zoals in de boekjes over de woordenbrij van Johan Cruijff. Het Guardiolaanse Catalaans is van een ander niveau dan het Cruijffiaanse Nederlands. Het is zonder fouten, perfect geconstrueerd, goed overdacht, meestal bloedserieus, soms met een kwinkslag. Guardiola is intelligent, Cruijff is slim.

De taal van Guardiola is meer die van Marcelo Bielsa dan die van Johan Cruijff. Bielsa? Die bondscoach die bij Argentinië werd verketterd, uitgelachen, uitgeschakeld in de eerste ronde van het WK-2002? De trainer die als bijnaam El Loco draagt? De gek? In 2006 reisde Guardiola voor zijn trainerscursus naar Argentinië, ontmoette er César Luis Menotti maar vooral Marcelo Bielsa. Elf uur aaneen spraken zij over voetbal, ook al omdat Argentijnen veel woorden gebruiken om een mooie zin te maken. Dezelfde Bielsa die nu Chili naar het WK heeft geleid, land waar twee maanden geleden een boek uitkwam, Las razones del Loco, claves para entender a Marcelo Bielsa (De redenen van de Gek, sleutels om Bielsa te begrijpen). Bielsa, voor een zaal van 1.200 toehoorders, allemaal ondernemers en politici, onder wie de president van het land: ‘Wat is een leider? Als hij de kleedkamer binnenkomt dan verstomt het geroezemoes even. Als hij spreekt is het stil. En als ík een mop vertel waarom niemand lacht dan doen ze dat wel als hij, de leider, dezelfde mop vertelt.’

Vraag Guardiola en Bielsa naar hun favoriete elftal, naar hun voorbeeld, hun inspiratie, dan geven zij hetzelfde antwoord: het Ajax van Louis van Gaal, dat van 1995, de finale tegen AC Milan. De laatste keer, 15 jaar geleden, dat Nederlandse clubs nog van de groten van Europa konden winnen.

Guardiola en Bielsa vergaten het niet snel. Een tweegesprek, op afstand, rond het jaar 2001. Guardiola voetbalde nog.

Bielsa: ‘Dat Ajax was een elftal met de flexibiliteit om zijn linies te veranderen om de bal te heroveren als de tegenstander aan de aanval begon. Bovendien houd ik van ploegen die een eigen aanvallende identiteit hebben.’

Guardiola: ‘Van alle ploegen die ik heb zien spelen ben ik van weinig zo gecharmeerd geweest als van dat Ajax. Om het ongelooflijke individuele talent. Om de exhibitie van collectief voetbal. Om het gemak waarmee ze van achteruit een aanval opzetten. Om de snelheid van de buitenspelers en om hoe ze de bal aanspeelden, in de voeten of in de ruimte.’

De coach van Barça ging nog verder: ‘Collectief opofferen, individueel uitblinken én de wedstrijden winnen. Alle spelers waren er bewust van wát hun rol op het veld was. Discipline in de positie. Balbezit als basisidee. Constant vrijstaan om te helpen. De beweging, twee keer raken. En ze deden het allemaal net zo eenvoudig als briljant. Ze waren in staat in de perfectie uit te voeren dat wat ik een voetbalelftal wil zie doen. Er zijn meer manieren om het te bereiken, maar ik hou van de manier waarop dat Ajax van Van Gaal les aan de grootsten gaf.’

Plus een belangrijke toevoeging: ‘En mét buitenspelers, hè?’

Bielsa: ‘Ik kies er altijd voor de zijlijnen te bezetten omdat daar het grootste deel van de kansrijke situaties ontstaan. Elke studie uit elk groot toernooi bewijst dat 50% van de doelpunten aan de zijkanten ontstaan. Als een elftal de baas wil zijn, moet het minimaal twee spelers langs elke zijlijn hebben lopen, om zowel voor te kunnen zetten als te dribbelen en een pass naar achteren te geven.’

Over dat laatste, en het erbij betrekken van de doelman: ‘Dat Ajax speelde gemiddeld 37 keer per wedstrijd terug naar achteren. Het publiek houdt er niet van, maar zo’n pass het begin van een nieuwe aanvalspoging.’

Toen Guardiola en Van Gaal elkaar, tot intense vreugde van de eerste, in 1998 bij FC Barcelona troffen, spraken zij lang en veel over voetbal. Toch klikte het niet helemaal. Ze hielden van hetzelfde soort spel, maar Guardiola, zelf altijd een hevig gesticulerende en constant instruerende speler op het veld, vroeg om meer vrijheid van de spelers als de wedstrijd eenmaal begonnen was. ‘We hebben altijd de ideeën van de trainer gerespecteerd, maar voor een ploeg is het hartstikke goed wanneer de spelers zelf zich ermee bemoeien, dat ze hun rol binnen het veld opeisen.’ Dat was niet des Van Gaals, die in zijn schrift alle bewegingen vooraf leek te hebben bedacht. De speler die daarvan afweek, ook al stond hij daarmee aan de basis van een doelpunt, kon een uitbrander in plaats van een felicitatie verwachten. Terwijl Van Gaal met een vernederlandst Barça tegen Spaanse windmolens bleef vechten, zocht Guardiola vroegtijdig zijn heil in Italië, bij het onbekende Brescia.

Cruijff, Bielsa, Van Gaal… Guardiola stak van iedereen wat op, zoals elke intelligente, leergierige en voetbalgekke speler goed uit zijn ogen kijkt en het beste van elke coach probeert op te pikken. ‘Ik ben een dief van ideeën.’ Maar misschien zijn de twee belangrijkste pilaren van zijn huidige succes met FC Barcelona niet gebouwd op de technische en tactische boodschappen die hij van die mannen oppikte, doch uit twee fundamentele zaken die niet direct met het spelletje te maken hebben.

Uit Argentinië, waar hij verder nauwelijks verbleef, nam hij het onderschatte belang van het begrip ‘schaarste’ mee. En uit zijn jaren in Italië het ‘laboratorium’, van het dieet tot de fysieke voorbereiding, van de video’s tot het zorgen voor het welzijn van de spelers, ook buiten het voetbal.

De schaarste, woord waar Guardiola zelf mee op de proppen komt. Wat is schaarste in een voetbalwereld van welvaart, bij één van de rijkste clubs ter wereld? Schaarste is beginnen uit het niets, in de sloppenwijken of bij armoedige gezinnen, voetballer willen worden ten koste van alles, om je leven te redden bijna. Schaarste is, of was, Leo Messi in Rosario, maar die was dan wel gezegend met een bijna onnatuurlijk talent.

Schaarste is voor Pep Guardiola de Tercera División, een regionale divisie waarboven nog de Segunda B en Segunda A zitten voordat je in de Primera terecht kunt komen. Daar is niets te verdienen, geen eer noch geld, en voor een club met de naam FC Barcelona al helemaal niet. Op die vijandige velden van Reus, Vilanova, Igualada en Sant Andreu willden ze die ‘verwende ventjes’ van Barça B, de meeste nog junioren, wel eens een lesje leren. Stevige amateurs, soms bijna veteranen, tegen de piepjonge talenten uit de Masía. Barça B was na jaren van verwaarlozing van het jeugdvoetbal in die diepe put terechtgekomen. Guardiola had net zijn trainersdiploma behaald, in 2007, en vriend en bestuurslid Evarist Murtra schoof hem naar voren als de ideale man om promotie naar de Segunda B te bewerkstelligen. Mocht voorzitter Laporta twijfelen – Guardiola steunde de verslagen rivaal Bassat bij de verkiezingen in 2002 en zou diens technische directeur worden als hij had gewonnen -, dan gaven Cruijff en technisch directeur Begiristain hem het laatste zetje: aan Pep zouden ze nog wat kunnen hebben, in de toekomst. ‘Pep, wat ga jij doen met je leven?’, had Cruijff zijn voetbalzoon in 2006 al eens over de telefoon gevraagd.

Guardiola stortte zich met zijn hele ziel in het avontuur in de donkere regionen van het voetbal, terwijl in de schijnwerpers het grote Barça slachtoffer werd van zijn eigen decadentie, verzwolgen door de triomfen en de lof. Frank Rijkaard had na twee jaar van onwaarschijnlijke successen en prachtig voetbal de teugels laten vieren, mannen als Ronaldinho en Deco, de dragers van het team, konden niet met die luxe omgaan. Woedend werden spelers als Xavi en Puyol, jongens van het huis; zij dachten geschiedenis te kunnen schrijven met een uitzonderlijk Barça, maar de dure sterren, die vaker de disco dan het trainingsveld opzochten, lieten hen in de steek. Rijkaard kon het tij niet meer keren, en Laporta nodigde Pep Guardiola uit voor dat gesprek in restaurant Drolma; zijn Barça B was nog niet gepromoveerd.

Pep zei dus dat hij wel wilde, maar met zijn eigen mensen. Medewerkers in de schaduw, in de schaarste van de Tercera División. Mannen die een jaar lang voor een paar stuivers dag en nacht met Guardiola hadden gewerkt, gepraat, gelachen, gehuild, bijna geslapen. De eerste: assistent Tito Vilanova, al zal Pep hem nooit zijn assistent noemen. Ze zijn vrienden voor het leven.

Op 28 juni 1984, toen hij dertien jaar was, arriveerde Pep Guardiola uit Santpedor bij de Masía, de oude Catalaanse boerderij naast het trainingsveld van FC Barcelona waar hij de volgende vijf jaar zou wonen. ‘Mare meva’, zei hij, mamma mia op zijn Catalaans, ‘elke ochtend als ik het raam opendoe zal ik het Camp Nou zien liggen.’ Op één van de vier slaapkamers, elk met tien talenten, deelde hij het stapelbed met Tito Vilanova, twee jaar ouder dan hij. Tito zou nooit bij Barça doorbreken, kwam in de mindere regionen terecht, op gravelvelden. Op de velden van de schaarste.

Ook Santpedor had zo’n veld. De jonge Pep heeft er weinig gespeeld. Zijn terrein was de Plaça Gran, het grootste plein in de stokoude, middeleeuwse centrum van het dorp waar het ouderlijk huis aan ligt. Zijn opa had er een poster van Espanyol hangen, bij Pep op de kamer hing er één van Michel Platini. Daar, op het plein, werden alle potjes voetbal van het dorp gespeeld, elke dag na school, de weekeinden veel langer. Daar zitten nu, vooral op de vele zomerse dagen, moeder Dolors en vader Valentí met de andere gepensioneerden van het dorp op de bankjes en uit huis meegenomen stoelen de tijd pratend te verdoen. Bijna elke dag gaat het natuurlijk over Barça, over hun Pep die op zijn dertiende uit Santpedor vertrok en er slechts in de vakanties weer een tijdje woonde. ‘Hij lijdt veel, wil alles zo goed mogelijk doen, heeft zich altijd heel verantwoordelijk gevoeld. En wij hebben veel met hem geleden,’ zei het ouderpaar eens. Toen hij door de scouts van Barça werd ontdekt speelde de kleine, tengere Guardiola al wel af en toe op het plaatselijke gravelveld, met zijn maatjes van de lagere Llisach-school, geleid door de priesters van het Heilige Hart. Daarna ging hij op de middelbare school, ook al van priesters, in het nabijgelegen stadje Manresa, en voetbalde hij er bij Nàstic.

Het oude, ommuurde veld van Santpedor, aan de oostkant van het dorp, ligt er nu troosteloos bij. Het loket gunt een blik op de vlakte waar lang niet meer gevoetbald is en onkruid is gaan groeien. Vijfhonderd meter verderop rijzen de lampen van het nieuwe complex, geopend in april 2007, het Camp Municipal Josep Guardiola. De tribune, hooguit 20 meter breed, bestaat uit vier rijen stoelen. Het veld is kunstgras, zoals dat nu overal in Catalonië is verplicht, opdat de jeugd niet meer op gravel overeind hoeft te blijven.

Maar op gravel leerde je wél voetballen. Als je daar de snel stuiterende bal onder controle kreeg, was dat op echt gras al helemaal geen probleem. Guardiola had een sublieme techniek, en nóg meer overzicht. Kwaliteiten waarmee hij zijn gebrek aan snelheid en trefzekerheid (tien doelpunten in 384 wedstrijden voor Barça) zou camoufleren. ‘Vandaag heb je nog langzamer dan mijn oma gespeeld’, zei Cruijff hem na zijn debuut, een oefenpotje met het eerste van Barça. Wekenlang haalde de trainer hem niet meer bij de selectie. ‘Ik ben tergend langzaam,’ erkende Guardiola zelf ook wel. ‘Je zoon zou eens wat meer moeten rennen en minder moeten praten’, suggereerden de vrienden van vader Valentí tijdens de analyses op het Plaça Gran van Santpedor.

Zelfs in de jeugd bij Barça moesten Pep en Tito Vilanova nog vaak op gravel spelen. Velden van schaarste, dus, maar ook van nostalgie. De twee verloren elkaar nooit uit het oog. Tito was de eerste die Guardiola uitkoos voor het team van ‘zijn mensen’. Inmiddels zijn dat er bijna dertig geworden, waarvan zo’n tien overgebleven zijn uit de periode van Rijkaard. Guardiola wilde niet helemaal schoon schip maken, wist ook dat dat niet echt nodig was. Elftalbegeleider Carlos Naval, arts Ricard Pruna, conditietrainer Paco Seirullo, keeperstrainer Juan Carlos Unzué, de materiaalmensen, een enkele masseur, de jongens van de persafdeling… Guardiola had ze zelf als speler al meegemaakt, kende hen door en door, wist hoeveel ze voor de voetballers, voor de kleedkamer betekenden.

‘Weet je waarom wij mochten blijven?’ vertelt Naval, de een beetje bollige goedzak die altijd in de buurt van de dugout is te vinden en bij het vieren van alle titels koel blijft om de uitzinnige spelers de weg door de euforie te wijzen. ‘Pep is ervan overtuigd dat de mensen van hier, van eigen kweek, een onverwoestbaar Barça-DNA in zich hebben dat zij makkelijk op anderen overbrengen, dat zij de spelers kunnen besmetten met iets wat hij van vitaal belang vindt: weten wie ze zijn, waar ze vandaan komen, wát ze vertegenwoordigen en, boven alles, hoeveel wij allemaal van deze club houden.’

Guardiola haalde een enkeling van buiten, zoals de revolutionaire conditietrainer Lorenzo Buenaventura van Cádiz, die hij tijdens de trainerscursus had leren kennen. Verder nam hij zijn hele team uit de Derde Divisie mee en haalde hij vertrouwelingen uit het verleden terug. Samen zijn ze dat ‘Italiaanse’ laboratorium gaan vormen. Elke dag bereiden een diëtieste en twee assistentes verse ontbijten en lunches, om de zoveel weken worden de spelers fysiologisch getest, een podoloog houdt het belangrijkste instrument, de voet, in de gaten en bijna elke training wordt door de eigen camera’s gevolgd en daarna geanalyseerd. Voor zijn twee ‘videoanalisten’, Domènec Torrent en Carles Planchart, beide ook nog goed in het maken van speciale, op het voetbal gerichte computerprogramma’s, is het werken nu een luxe. Bijna zonder enige infrastructuur benaderden ze de Tercera División al hyperprofessioneel, stelden ze DVD’s van de tegenstanders samen; DVD’s met TV-beelden die er nauwelijks waren, op dat niveau. ‘Ja, en als je dan nu tegen Manchester United moet, dan heb je een ongelooflijke schat aan informatiebronnen’. Met hun hulp bedenkt Guardiola af en toe een nieuwe variant op een vrije trap of hoekschop. Als ze zien dat een tegenstander een corner altijd op dezelfde manier verdedigt, zoeken ze iets om de defensie en keeper te verrassen. Dit Barça heeft meer dan ooit doelpunten uit standaarsituaties gemaakt, wedstrijden opengebroken door een onverwachte versie van een vrije trap. Piqué scoorde eens uit een hoekschop in een variant die behalve hij alleen de nemer ervan, Xavi, en de man die het blok zette, Puyol, kenden; de rest van de medespelers wist van niets, om de tegenstander zoveel mogelijk in verwarring te brengen.

De trainer had nog een extra eis bij het aanstellen van zijn medewerkers: zij zouden allemaal genoeg moeten verdienen om full time voor hem, voor de spelers, voor de club te kunnen werken. Geen karige contracten die masseurs, artsen en conditietrainers zou verplichten een bijbaantje voor de middag te zoeken. ‘Een Ferrari kun je niet hard laten rijden met mecaniciens die ook nog voor andere merken werken.’

Met zo’n compleet team om hem heen vond Guardiola op het veld één assistent, Tito, genoeg, maar in de kleedkamer posteerde hij de boomlange Pepe Costa, die ‘het bureau ter attentie van de spelers’ ging leiden. Voor elk probleempje, thuis of op de club, kunnen de voetballers bij hem aankloppen. Ze vertellen hem dingen die ze soms, ondanks de fysieke én psychologische nabijheid van Guardiola, niet tegen de trainer zelf willen zeggen. Een naaste medewerker: ‘Alles wat je van een speler hoort en daarna aan Pep overbrengt, zal hij alleen maar in het voordeel van het team gebruiken, nooit tégen die ene speler zelf.’

Het is ook iets wat Guardiola van Van Gaal heeft, meer dan van zijn meester Cruijff: erop letten dat zijn voetballers buiten het veld ook goed in hun vel zitten. Bijna niets ontgaat hem of zijn naaste medewerkers. ‘Het gezicht is de spiegel van de geest’, zegt hij. De persoon staat boven de voetballer. In zijn eerste seizoen kenden twee van zijn voetballers een grote crisis thuis, in het gezin. Hij was bereid hen langdurige, bijzondere ‘verloven’ te geven, maar die waren uiteindelijk niet nodig.

Xavi, net 30 geworden en al twee jaar in zijn beste periode sinds hij tot de beste speler van het EK van 2008 werd gekozen, heeft veel trainers gekend, maar ontdekt nu wat de perfectie is. ‘Het hele team van mensen om ons heen zorgt ervoor dat alles in orde is, op zijn plaats staat, zodat wij, de spelers, alleen maar ons eigen ding hoeven te doen: ons verzorgen, trainen en voetballen.’

Hoe je spelers níet blij maakt weet oud-topspeler Guardiola als geen ander. Al jong, heel jong werd hij verliefd op een meisje uit een kledingwinkel in Manresa. Cristina, studente journalistiek, werd zijn vrouw, en later de moeder van zijn drie kinderen. Maar ze zagen elkaar weinig. Veel te weinig. Konden bijna niets samen doen, noch met de vele vrienden die ze hebben. Bij thuiswedstrijden van Barça konden sommige voetballers, de avond ervoor, of op de dag van de wedstrijd, vanuit hun hotelkamer hun eigen huis bijna zien. En een uitwedstrijd kostte je twee dagen van huis.

Het was één van de eerste maatregelen van Guardiola als trainer: geen hotels meer, of zo weinig mogelijk. FC Barcelona krijgt hopeloos veel wedstrijden om tien uur ‘s avonds toebedeeld, primetime voor de betaalzender. Geen tijd om te voetballen, eigenlijk, tot bijna middernacht. ‘We hebben op de dag van de wedstrijd al tijd genoeg om ons te vervelen, dus gaan we niet nog eens een dag tevoren op reis,’ aldus Guardiola over de uitwedstrijden. Nu vliegt de ploeg de ochtend van de wedstrijd naar Madrid, Sevilla, La Coruña of waar dan ook. Bij thuiswedstrijden zijn de spelers nóg blijer. Ze ontbijten thuis, doen een lichte training bij Barça, gaan weer naar huis om te eten en een korte siësta te houden en een uur of twee voor de wedstrijd worden ze in het stadion verwacht.

Er zijn nog veel meer redenen waarom de spelers Guardiola half januari met applaus ontvingen toen bekend was geworden dat de trainer zijn contract met één jaar had verlengd en niet was ingegaan op de lokroep van, nu al, Manchester United. Leo Messi zegt nooit zoveel, maar had wel één hele mooie Argentijnse zin: ‘Het is dankzij de trainer dat wij zoveel gewonnen hebben. Wij zijn slaven van zijn geloofwaardigheid.’

Guardiola, zegt de coach zelf, wint niet. ‘Het lijkt wel of je de baas bent, maar uiteindelijk zijn het de spelers die beslissen.’ Bij hem is het nooit dat ‘wij’ gewonnen hebben en ‘zij’, de spelers, verloren. Soms klinkt het geforceerd, maar naar buiten toe heeft hij nooit één woord van kritiek op zijn voetballers; ervaring van vroeger, toen vooral Cruijff en Van Gaal, heel erg Nederlands, er alles maar tegenover de pers of in het bijzijn van de rest van de selectie uitfloepten en trotse voetballers diep krenkten in hun eigenwaarde.

Eén beslissend foutje van Victor Valdés, al jaren één van de beste en minst gepasseerde keepers van Europa, sterk ondergewaardeerd en dus nog altijd geen international? Guardiola: ‘Mijn elftal voor een wedstrijd bestaat uit Victor en tien anderen. Geen twijfel over mogelijk.’

Thierry Henry, die bij Barça nooit meer dezelfde Henry als die van Arsenal is geweest, deels door scheidingsperikelen, deels omdat hij in het Camp Nou niet de onbetwiste ster op eenzame hoogte, het lichtend voorbeeld is die hij bij Arsenal was? Guardiola: ‘Thierry is de beste speler uit de geschiedenis van Arsenal, de topscorer aller tijden van Frankrijk, en tóch is hij van zo’n ongekende nederigheid dat hij voor ons dingen doet die hij nooit in zijn leven had hoeven doen.’

Zegt Zlatan Ibrahimovic van zichzelf dat hij al weken niet goed speelt, dat hij wat meer tijd nodig heeft zich aan te passen en meer te gaan scoren? Guardiola: ‘Ibra voetbalt veel beter dan hij zelf denkt. Wij staan versteld van hoe snel hij zich heeft aangepast aan een totaal ander type voetbal dan hij bij Inter gewend was te spelen.’

Leo Messi die even in een dip zou zitten, na weer een lang en zwaar seizoen, na een storm van individuele prijzen en bekritiseerd om zijn mindere rendement bij Argentinië? Guardiola: ‘Leo speelt nooit slecht, daar is hij gewoon te goed voor. Fysiek is hij bovendien enorm sterk. De kleedkamer houdt van hem, heel veel. Als Leo lacht, is alles een stuk gemakkelijker.’

Op het veld was het één van de eerste ingrepen van Guardiola. ‘Leo,’ zei hij, ‘ik wil jou dichter bij het strafschopgebied hebben.’ Messi heeft nog nooit zoveel gescoord als afgelopen anderhalf seizoen. In een fabuleuze ploeg accepeert iedereen dat hij de beste is, de primus inter pares. ‘In deze kleedkamer is maar één God, dat is Leo, met daaromheen een grote groep apostelen,’ zei één van de trainers eens. Wat niet wil zeggen dat Messi zich boven de rest stelt. Integendeel. Niemand heeft ooit een bescheidener, verlegener ster gezien als de kleine Argentijn. Eentje die écht het voetbal het enige leuke vindt wat er op aarde bestaat, al heeft hij nu al maanden een discreet vriendinnetje.

Bovendien mág niemand in dit Barça zich groter voelen dan de rest. Niemand mag verzaken ook. Hoe groot zijn naam ook, achter hem staat een jeugdspeler klaar om zijn plaats in te nemen. Jongens die Guardiola meenam uit de schaarste. Sergio Busquets, binnen twee jaar jaar van de Tercera División naar het WK met Spanje. Pedro, Pedrito, nu al de enige speler ooit die in de zes verschillende toernooien (competitie, beker, Champions League, Europese- en Spaanse supercup én het WK voor clubs) gescoord heeft. Maar ook zij mogen zich, zo jong nog, niet groter gaan voelen dan de rest van de jongens die zij in de derde divisie achter zich hebben gelaten. Toen Barça laatst op Tenerife moest spelen, het geboorte-eiland van Pedro, zat de tribune halfvol met familie van de buitenspeler. Guardiola paste een oude truc van Cruijff toe en zette hem, tegen alle verwachting in, op de bank. Pedro mocht een kwartier invallen. Pep ging niet de grote, door hem intens bewonderde Henry opofferen om het jonkie en zijn familie een plezier te doen. Maar dat geen trainer van Barça ooit zó wijd de deuren voor de jeugd uit de Masía openzette als Guardiola is een feit, en ook geheel in tegenstelling tot de trend bij de grote Europese topclubs. Wat ook een beetje de theorie ontkracht dat Guardiola alleen maar een goede trainer is omdat hij een fantastisch team tot zijn beschikking heeft. Een theorie die hijzelf trouwens wél naar buiten toe uitdraagt: ‘Geen trainer kan wonderen verrichten, en ik al helemaal niet. Deze spelers zijn gewoon héél erg goed.’

Die spelers weten wel beter, hebben hun coach herhaaldelijk publiekelijk bedankt voor zijn inbreng, zijn overgave, zijn inzet, zijn eerlijkheid. ‘Ja,’ zegt elftalleider Naval, ‘Pep zou wel eens de beste trainer kunnen zijn die ik ooit heb meegemaakt.’ Hoe het is met hem te werken? ‘Wonderbaarlijk en doodvermoeiend.’ Elk gesprek over Guardiola eindigt in een hagiografie.

Hartsvriend Manel Estiarte, bijna-plaatsgenoot uit Manresa, de beste waterpoloër aller tijden, zesmaal deelnemer aan de Olympische Spelen (goud in Atlanta’96), 580 keer international, is officieel hoofd externe betrekkingen van FC Barcelona, maar vooral de beschermengel en het klankbord van Guardiola, de schouder waarop hij stilletjes eens kan snikken als dat nodig is. De twee leerden elkaar kennen toen ze in het sportpaleis Sant Jordi uren moesten wachten op het openingsdéfilé van de Olympische Spelen van 1992 in Barcelona, Spelen waarop Guardiola met het Spaanse voetbalelftal goud won. ‘Pep,’ zegt Estiarte, ‘speelt op twee schaakborden tegelijk, één in de kleedkamer, één op het veld, en probeert altijd iedereen drie zetten voor te zijn.’

Ook de journalisten. Hij was duidelijk bij zijn presentatie: ‘Ik geef geen interviews.’ Heeft hij inderdaad nog altijd niet gedaan. Daar zit geen media-angst bij, integendeel, maar heeft verschillende andere redenen. Als speler bouwde Guardiola een zekere vriendschap op met enkele verslaggevers die Barça dagelijks volgden en, in veel gevallen, nog altijd volgen. Wie zou hij als eerste dat langverwachte interview moeten gunnen? Onmogelijke keuze.

Eén van die bevriende journalisten, van de Catalaanse zender TV-3, vroeg hij in mei vorig jaar om een gunst: hij wilde voor de Champions League-finale geen toespraak tot zijn spelers houden. ‘Doe me een plezier, Santi, help mij de Europa Cup te winnen.’ Hij wilde een video, eentje waarin álle spelers voorkwamen, met de zwaar geblesseerde Gabi Milito als allereerste, actiebeelden van dat seizoen, doelpunten,vreugde, niet langer dan zeven minuten. Om ze op te peppen, te motiveren.

Het verzoek kwam de zondag vóór het duel. Géén Coldplay, dit keer, het Viva la vida dat het hele seizoen door de luidsprekers van het Camp Nou had geklonken, vooraf aan elke thuiswedstrijd. Leef het leven, pluk de dag, geniet, want straks, zo zong Coldplays Chris Martin later in het liedje, ontdek je ‘hoe mijn kastelen stonden op pilaren van zout en zand’.

Finale in Rome, Santi zag de beelden van de film Gladiator voor zich. En begon te monteren. Maandagochtend overhandigde hij de video aan Pep. Die woensdagavond was het doodstil in de kleedkamer in het Stadio Olimpico, het licht ging uit, de projector aan. In plaats van Guardiola sprak Russel Crowe de spelers toe, nagesynchroniseerd in het Spaans, op het punt samen met andere gladiatoren, ex-slaven, de arena in te gaan, een zekere dood tegemoet. ‘We weten niet waartegen we vechten, maar het zal makkelijker zijn te overleven als we samenwerken.’ Sommige spelers slikten een brok uit de keel weg, zouden de eerste tien minuten, tot de openingsgoal van Eto’o, nog half verdwaasd in het veld staan. De video eindigde met het aangrijpende Nessun dorma uit de opera Turandot. ‘Niemand slaapt.’ Dezelfde aria die, een minuut later, Andrea Bocelli live zong toen de spelers het veld opkwamen. Toeval? Of goed gepland? ‘Als we winnen’, beloofde Guardiola zijn televisievriend Santi, ‘mag je de video uitzenden.’

De tweede reden om geen interviews te geven was fundamenteler: ‘Interviews geven gaat me extra tijd en kracht kosten, tijd en kracht die ik volledig aan de ploeg wil besteden. Wij maken een afspraak: voor alles wat jullie willen weten ben ik altijd in de perszaal tijdens de persconferenties beschikbaar.’ Hij zou geen vraag onbeantwoord laten, beloofde hij. Wéér een belofte die hij is nagekomen, en dat terwijl hij niet van alle journalisten een even goede indruk of herinnering heeft.

Het was 1997 en een mysterieuze, want onverklaarbare blessure in zijn dijbeen hield Guardiola maanden aan de kant. Hij miste het WK van 1998. Uit wanhoop zocht hij een arts in Finland op. Geruchten begonnen in Barcelona rond te zoemen. Dat hij ondanks zijn verkering met Cristina homoseksueel was; dat werd al jarenlang gezegd. Een voetballer die onder zijn vrienden een oude dichter, Miquel Martí i Pol, een een iets jongere protestzanger, Lluis Llach, had, een voetballer die boeken las, naar alternatieve films ging, of een theatervoorstelling, een avondje ballet, zo’n voetballer was natuurlijk homo. En helemaal toen hij in een modeshow van Antoni Miró de catwalk aandurfde. ‘De mythe’, noemden zijn kritikasters hem cynisch. Hij was dus homo, zei men, en helemaal niet geblesseerd. Pep had aids. Een enkeling durfde het in een TV-programma te insinueren, of in een krantencolumn. Nooit reageerde de geplaagde voetballer op de verpletterende, absurde geruchten. De tijd en een chrirurg heelden zijn spierblessure en deden die zwarte periode vergeten. Niemand die hem meer homo noemt, ook niet als hij in stijlvolle, strakke kleding zijn ploeg vanaf de zijlijn dirigeert.

Oud zeer? Guardiola kent de journalistiek als geen andere coach, was fervent luisteraar van de nachtelijke voetbaldebatten op de radio, leest elke ochtend de kranten door, maar heeft zich er nog geen moment over opgewonden. Kritiek op het spel, een speler, hemzelf? ‘Ik ben hier niet om te zeggen dat jullie geen gelijk hebben,’ zei hij eens tijdens een persconferentie. ‘Ik beoordeel de voorpagina’s niet, dat is mijn werk niet. Die covers worden om een bepaalde reden gemaakt, dat is jullie werk, of dat van jullie bazen. Als jullie iets slecht vinden, prima, maar mij overtuig je niet; ik geloof heilig in dit team, want ik zie mijn spelers elke dag, en jullie niet.’

Twee weken sliepen de grootste critici hun messen, de tegenstanders die vonden dat het belachelijk was een onervaren trainer van 37 jaar een juweel van een ploeg in handen te geven. Zijn allereerste wedstrijd verloor Guardiola, in het nietige Soria, bij Numancia. De tweede was thuis een gelijkspel, tegen Racing Santander. Daarna begon Barcelona te winnen, om nooit meer te stoppen. Slechts af en toe gas terugnemen, dat hoorde erbij. En deed de coach dan nooit wat fout? Niet volgens Johan Cruijff, die beschermt hem elke maandag in zijn paginagrote analyse van het weekeinde in de krant El Periódico. Pep zelf is kritischer. Ja, zijn opstelling thuis tegen Sevilla, in het bekertoernooi dit seizoen. Te veel reserves, te veel sterren gespaard in een drukke periode. Barça verloor thuis (1-2) en ondanks een nieuwe golf van aanvallen en doelrijpe kansen kwam het in de return niet verder dan 0-1. De eerste echte tegenslag in anderhalf jaar, de eerste uitschakeling. ‘Ik zal erover nadenken wat ik die dag fout heb gedaan,’ beloofde hij. Een week later verpletterde Barça Sevilla in de competitie met 4-0.

De tweede fout heeft hij nog niet willen erkennen. Afgelopen zomer wilde hij per se een nieuwe centrale verdediger hebben. Ene Chigrynsky uit de Oekraïene had, in de duels tegen Shaktar Donetsk, diep indruk op hem gemaakt. Hij moest 25 miljoen kosten, de leiding van Barça vond het eigenlijk te veel. Bovendien, ze hadden Puyol, en Márquez, en de onder Guardiola doorgebroken Piqué, van de bank in Manchester nu ook al international, Piquenbauer voor de supporters. Waarom dan nog Chigrynsky? Maar de trainer kreeg zijn zin. Chigrynsky heeft echter nog geen fatsoenlijke wedstrijd gespeeld, verliest knullig de bal, stond aan de basis van sommige doelpunten van de tegenstander en wordt af en toe door het publiek uitgefloten. Hij speelt bijna niet meer.

Een smetje op het blazoen dat bijna alle socio’s hem vergeven. Niet alleen de zes hoofdprijzen, zes, hebben Guardiola nu al onsterfelijk gemaakt, hoe vergankelijk die onsterfelijkheid in het voetbal ook is. Het was ook de historische 2-6 tegen Real Madrid in het Bernabéu, volgens voorzitter Laporta de zevende titel van het seizoen. ‘Ik besef dat we vanavond héél veel mensen héél erg gelukkig hebben gemaakt. Dit is één van de mooiste dagen van mijn leven. Hier winnen, en zó goed voetballen…’ Pep zei het in het Catalaans, op de persconferentie in hartje Madrid. Ook een gewoonte van hem, waar inmiddels iedereen in Spanje wel aan gewend is geraakt en respect voor kan opbrengen: wordt de vraag in het Catalaans gesteld, dan antwoord hij hem in het Catalaans. Een Spaanse vraag krijgt een Spaans antwoord. In Catalonië noemen ze hem al de belangrijkste ambassadeur die ze ooit hebben gehad. In zijn dorp, Santpedor, is hij ereburger geworden, precies twee eeuwen na een illustere voorganger, Isidre Lluçà, ofwel de trommelaar van Bruc. Dat was een 16-jarig herdertje dat, volgens de overlevering, in 1808 bij de Slag van Bruc de Franse troepen verjoeg omdat zijn getrommel tegen de bergwanden van de Montserrat weerkaatste en de Fransen dachten een gigantische troepenmacht tegenover zich te hebben. Op het Plaça Gran, het voetbalplein van Guardiola, daar waar hij vorig jaar op het balkon van het gemeentehuis verlegen werd van het dorpse eerbetoon, staat een standbeeld van de Timbaler del Bruc. Dat van Guardiola zal er ooit ook wel komen.

Tijdens het feest op het veld met zijn spelers, na de winst in de Champions League en de wereldbeker, werd hij niet alleen letterlijk op handen gedragen. En tegelijk is hij dichtbij iedereen gebleven, het volk, zijn mensen in Santpedor, de journalisten, de spelers vooral. Andrés Iniesta, de magische bleekscheet: ‘Het beste van de trainer is zijn winnaarsmentaliteit, zijn uitmuntende organisatie en het oneindige vertrouwen dat hij ons geeft.’ Omgekeerd is Iniesta hét voorbeeld dat Guardiola alle jonge spelers meegeeft: een wereldvoetballer die zo gewoon is gebleven. Hoe gewoon? Iniesta stond laatst in een bar in Barcelona te wachten op zijn bestelling. Kwam er een wat ouder vrouwtje naar hem toe. Of hij de ober was. Hij dacht dat hij in de maling werd genomen, dat ze hem herkend had.

‘Eh, ja mevrouw,’ speelde hij mee.

‘Breng me dan een CocaCola en een zakje chips naar die tafel, graag.’ Iniesta bestelde het en bezorgde haar het drankje.

Guardiola: ‘Andrés verft zijn haar niet, heeft geen gekke oorbellen in, speelt altijd goed en ook als hij weinig speelt klaagt hij nooit. De jeugd moet naar veel spelers kijken, maar vooral naar Andrés.’

Onder Guardiola hebben anders vaak zo anonieme middenvelders als Iniesta en Xavi internationale erkenning gekregen; veel tegenstanders vinden hen, en niet Messi, het grootste wapen van Barcelona. Vaak lijkt het dat Pep, met een voortdurend naar voren stormende Alvés (een ongelooflijk vrolijke etterbak die je het best in je eigen team kunt hebben) met een nostalgische 3-4-3 van Cruijff speelt, iets wat hij in de Tercera División zelfs deed. Eens zocht hij daar de trainer van Vilanova op. ‘Santi’, zei hij, ‘wij zijn de enigen op dit niveau die de cojones hebben 3-4-3 te spelen, hè?’ Ze hadden wel uren verder kunnen praten.

De voetbalbijbel van Cruijff zal bij Guardiola altijd op het nachtkastje liggen. In zijn eigen boek, Mijn mensen, mijn voetbal, schreef Guardiola in 2001 over het belang van de komst van de Amsterdammer als trainer in 1988. ‘Barça had ook vóór hem al altijd de beste spelers om te proberen te winnen, maar het had nooit dezelfde spelstijl. Met een Duitse trainer speelden ze Duits, met een Argentijn Argentijns en onder een Brit Engels. De eigen stijl, de vuurtoren om de club te leiden ontbrak. Dat stempel heeft Cruijff ons bezorgd, hij maakte een ploeg met een eigen identiteit, een identiteit die Barcelona sindsdien altijd behouden heeft.’

Zelfs zijn vocabulaire, die ‘woorden van Pep’, verraadt regelmatig zijn Cruijffiaanse oorsprong als voetbaldier. De enige echte voetbalzoon van God.

‘Wij moeten altijd aanvallen. De wedstrijden winnen, daarvoor zijn we gemaakt. We zullen nooit speculeren.’

‘Voetbal is de bal hebben, en als de ander hem heeft, zo snel mogelijk weer afpakken.’

‘De inzet van de één besmet alle anderen.’

‘Als we de bal zó veel tijd in bezit hebben, matten we de tegenstander af. Zo komt het doelpunt vanzelf wel, en zo incasseren we er ook weinig.’

‘Zonder bal is er geen pass. Zonder pass is er geen controle. En zonder controle is er geen Barça.’

Met die filosofie veroverde Barça in een onvergetelijk 2009 Spanje, Europa en de wereld. Met een trainer van, inmiddels, 38 jaar. Eentje die van zijn voorganger, Frank Rijkaard, leerde ‘dat je aan de top ook heel beschaafd kunt zijn’. Eentje wiens tranen in Abu Dhabi de enorme spanning van het laatste jaar verrieden. Eentje die zich, ondanks zes prijzen in zijn debuutjaar, nog niet verzadigd voelt. Eentje die voor het feestje na het winnen van die zesde en ongetwijfeld niet de laatste prijs een t-shirt met speciaal opschrift voor de spelers liet drukken.

Tot guanyat. Tot per guanyar.

Alles gewonnen. Nog alles te winnen.