Het laatste Franco-monument is verdwenen

Dit is de obelisk op het drukke kruispunt van de Diagonal met de Passeig de Gràcia, in de volksmond el lápiz, het potlood, geheten. Een ‘kale’ obelisk, sinds vandaag. De dranghekken zijn nog de enige resten van het weghalen, vanochtend, van een dame die er ruim 70 jaar heeft gestaan. Victoria, heette zij. Zij was het symbool van de overwinning van de Franco-troepen toen die in 1939 over de Diagonal Barcelona binnentrokken en het laatste rode bastion in Spanje veroverden. Om duidelijk te maken wie er de baas was, werd er aanvankelijk helemaal bovenop de obelisk een typische Franco-adelaar geplant. Hoewel, érg typisch was die niet. De Franco-aanhangers beklaagden zich erover dat het wel een magere papegaai leek in plaats van een stevige adelaar, en de bliksem had het beest ook nog geteisterd. Dus werd enkele jaren later de adelaar verwijderd.

De obelisk was toevallig drie jaar eerder, net vóór het begin van de Burgeroorlog, door de later vermoorde Catalaanse president Lluís Companys (althans, hij werd in 1940 na een pantomime-rechtszaak door de franquisten gefusilleerd) onthuld. Het was een eerbetoon ter ere van de president van de Eerste Republiek, Pi i Margall; ook hij kreeg een (blote) vrouw als standbeeld, zij stelde de republiek voor, maar ze moest dus later plaatsmaken voor de kuisere Victoria. Dat eerste beeld is in 1990 trouwens teruggevonden en staat nu op het Plaça Llucmajor.

De obelisk staat nu, kaal, op een plein dat Joan Carles I heet, een plein dat verder geen huisnummers heeft en dus eigenlijk bijna niet bestaat, iets wat de koningsgezinden weer niet zo leuk vinden. “We moeten niet met trots herdenken wat een enorme nederlaag was,” zei burgemeester Hereu vanochtend bij afbreken van vrouwe Victoria. Maar meer dan dat gevoel – de meeste mensen wisten echt niet meer wat dat beeld nou voorstelde – is de Wet op het Historisch Geheugen de reden van het verwijderen. Hieronder, als opfrissertje, een stukje dat ik onlangs voor de VARAgids schreef over die wet.

Sommige sporen van het dictatoriale verleden van Spanje zullen wel nooit kunnen worden gewist. In het centrum van het land, ergens langs de oneindige wegen die Don Quichot ooit bereed, liggen dorpjes die Llanos del Caudillo en Villanueva de Franco heten: de Vlaktes van de Leider en het Nieuwe Dorp van Franco, nederzettingen die generaal Francisco Franco tijdens zijn bewind liet bouwen en naar zichzelf liet noemen. En in andere plaatsen zijn er nog genoeg straatnamen die naar generaals en andere duistere figuren van de dictatuur verwijzen, al heet de majestueze, 11 kilometer lange Avinguda Diagonal die Barcelona doorkruist al dertig jaar geen Avenida del Generalísimo Franco meer.

Beetje bij beetje probeert Spanje de sporen van dat grijze, grauwe verleden te wissen uit het openbare leven. Maar tegelijkertijd doet het land zijn best niet te vergeten. Tientallen jaren lang leek dat laatste het beste recept om na de dood van Franco in 1975 de overgang, de wereldwijd geroemde Transición, naar de democratie te maken. Zonder haat en wraak. Vergeten. Of er zo weinig mogelijk over praten.

Maar uiteindelijk bleek dat vaak bloedige boek niet zo eenvoudig te sluiten voor de miljoenen Spanjaarden die de gevolgen van de Burgeroorlog en de daaropvolgende repressie aan den lijve of in hun familie- en vriendenkring hadden ondervonden. De tussen de 80.000 en 130.000 vermisten, in vaak anonieme massagraven onder de grond langs wegen waar zij zonder enige vorm van proces waren gefusilleerd of waar zij als soldaat waren gevallen, schreeuwden om erkenning en herkenning.

Het lokaliseren en openen van die massagraven was één van de meest ambitieuze doelen van de Wet op het Historisch Geheugen die de Spaanse socialistische regering in oktober 2007 door het parlement loodste. Dankzij getuigenissen van overlevenden is er inmiddels een soort landkaart met duizenden van die graven opgesteld, maar tot nu toe zijn slechts enkele tientallen geopend om de botten via het dna een naam en een waardig graf te kunnen geven. Het beroemdste graf, dat van dichter Garcia Lorca in de buurt van Granada, is na lang speuren en spitten overigens nooit gevonden.

Dankzij de wet is er ook een inventarisatie gemaakt van de Franco-symbolen die ruim 35 jaar na de dictatuur nog altijd op straat bestaan. Alleen al op overheidsgebouwen zijn er meer dan 440 gevonden, ruim 300 daarvan bij gebouwen en vooral kazernes van het ministerie van Defensie. Het minst opvallend, en het meest aanwezig, zijn de tienduizenden bordjes die bij de portieken van flatgebouwen door het hele land hangen, goedkope woningen die door het ministerie van Volkshuisvesting van Franco werden gebouwd.

Verder moet je op straat in de Spaanse steden goed kijken om nog een ‘adelaar’ of het beroemde juk met vijf pijlen van Franco tegen te komen. Santander was in 2009 de laatste stad die een standbeeld van de dictator, gezeten op een paard, liet verwijderen. En in de beruchte Valle de los Caídos, de vallei en basiliek bij Madrid waar Franco begraven ligt, heeft de regering elke ‘viering’ van het dictatoriale verleden verboden. Niettemin togen daar elk jaar op 20 november, de sterfdag van de Caudillo, nog duizenden nostalgische aanhangers naar toe, maar enige politiek gewicht heeft extreem-rechts in Spanje allang niet meer. 

Plaats een reactie